ECLI:NL:GHDHA:2017:150

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2017
Publicatiedatum
30 januari 2017
Zaaknummer
200.198.585/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopig deskundigenbericht inzake valse handtekening en onderhoudskosten appartement

In deze zaak hebben verzoekers, zonen van de op 2 juni 2011 overleden [naam vader], een verzoek ingediend om een voorlopig deskundigenbericht te gelasten. Dit verzoek is gedaan naar aanleiding van een geschil over de authenticiteit van een handtekening van hun vader op een overeenkomst met verweerster, die een relatie met hem had. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de handtekening op het exemplaar van de overeenkomst in het bezit van verzoekers niet van hun vader was, terwijl de handtekening op het exemplaar van verweerster meer gelijkenis vertoonde met die van de vader. Verzoekers betwisten het bestaan van de overeenkomst en hebben een procedure aangespannen om vast te stellen dat er geen rechtsgeldige overeenkomst is gesloten. Verweerster heeft een reconventionele vordering ingesteld.

Het hof heeft het verzoek van verzoekers om een deskundige te benoemen toegewezen, omdat het onderzoek naar de echtheid van de handtekening relevant kan zijn voor de uitkomst van een eventueel appel. Het hof heeft mevrouw R. ter Kuile-Haller benoemd als deskundige en heeft bepaald dat verzoekers een voorschot van € 1.500,- moeten betalen voor het onderzoek. De deskundige zal de authenticiteit van de handtekening op de overeenkomst van 28 maart 2011 onderzoeken en partijen in de gelegenheid stellen om opmerkingen te maken. De beschikking is gegeven op 7 februari 2017 en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.198.585/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/479232 / HA ZA 15-10
beschikking van 7 februari 2017
inzake

1.[verzoeker 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. [verzoeker 2],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers,
hierna te noemen: [verzoekers],
advocaat: mr. F. van Schaik te Berkel en Rodenrijs,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: [verweerster] ,
advocaat: mr. G. Bloem te Rotterdam.

1.Het procesverloop

[verzoekers] hebben bij verzoekschrift (met producties), dat op 8 september 2016 is binnengekomen ter griffie van het hof, verzocht om een voorlopig deskundigenbericht te gelasten. [verweerster] heeft bij verweerschrift (met producties), dat op 20 oktober 2016 bij de griffie van het hof is binnengekomen, het verzoek bestreden. Partijen hebben te kennen gegeven dat zij afzien van een mondelinge behandeling. Ten slotte is de datum voor de beschikking vastgesteld.

2.Beoordeling van het verzoek

2.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
  • i) [verzoekers] zijn zonen van [naam vader] (hierna: [vader verzoekers]). [vader verzoekers] is op 2 juni 2011 overleden. [verzoekers] zijn erfgenamen van [vader verzoekers] Zij hebben de nalatenschap zuiver aanvaard.
  • ii) [verweerster] en [vader verzoekers] hebben een affectieve relatie gehad die is geëindigd door het overlijden van [vader verzoekers]
  • iii) [verweerster] en [vader verzoekers] hebben ieder een nieuw te bouwen service-appartement gekocht in het complex Sol Andalusi te Alhaurin de la Torre, Malaga, Spanje. De koop van het appartement van [vader verzoekers] is vóór oplevering ervan ongedaan gemaakt.
2.2
Tussen partijen is in geschil of [vader verzoekers] en [verweerster] een overeenkomst hebben gesloten ter zake van de onderhoudskosten en lokale belastingen van het appartement van [verweerster] , die inhoudt dat [vader verzoekers] de helft van deze kosten voor zijn rekening zal nemen. [verweerster] heeft gesteld dat zij deze afspraak met [vader verzoekers] heeft gemaakt en dat die is neergelegd in een akte van 28 maart 2011, getiteld “overeenkomst uitstaande schulden”. [verzoekers] hebben het bestaan van een dergelijke overeenkomst betwist en hebben bestreden dat [vader verzoekers] zijn handtekening onder de akte van 28 maart 2011 heeft gezet. Zij hebben een procedure aanhangig gemaakt die ertoe strekt dat wordt vastgesteld dat op 28 maart 2011 geen rechtsgeldige overeenkomst tussen [vader verzoekers] en [verweerster] tot stand is gekomen ter zake van de onderhoudskosten en lokale belastingen. [verweerster] heeft (samen met de derde zoon van [vader verzoekers]) een reconventionele vordering ingesteld.
2.3
De rechtbank heeft in haar vonnis van 20 april 2016 overwogen dat partijen elk een exemplaar van de akte van 28 maart 2011 hebben meegenomen naar de comparitie van partijen en dat deze documenten inhoudelijk gelijk zijn. De rechtbank heeft geconstateerd dat de handtekening op het exemplaar van de overeenkomst dat in bezit is van [verzoekers] niet de handtekening van [vader verzoekers] is, maar dat de handtekening op het exemplaar dat in het bezit is van [verweerster] meer gelijkenis vertoont met de handtekening van [vader verzoekers] De rechtbank is vervolgens ervan uitgegaan dat [vader verzoekers] dit document heeft ondertekend en heeft mede op die basis de vorderingen van [verzoekers] afgewezen en de vorderingen van [verweerster] grotendeels toegewezen.
2.4
In deze procedure hebben [verzoekers] verzocht dat het hof op de voet van artikel 202 Rv. een deskundige zal benoemen die de authenticiteit zal vaststellen van de handtekening van [vader verzoekers] op het exemplaar van de akte van 28 maart 2011 dat [verweerster] in haar bezit heeft. [verweerster] heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
2.5
Een verzoek een voorlopig deskundigenbericht te bevelen kan worden afgewezen indien het in strijd is met een goede procesorde, indien misbruik wordt gemaakt van de bevoegdheid toepassing van dit middel te verlangen of indien het verzoek moet afstuiten op een ander zwaarwichtig geoordeeld bezwaar.
2.6
[verweerster] heeft aangevoerd dat uit de vaststaande feiten en de (andere) stukken die in eerste aanleg zijn overgelegd, blijkt dat [verweerster] en [vader verzoekers] een overeenkomst hebben gesloten die ertoe strekte dat [vader verzoekers] in het onderhoud van het appartement zou bijdragen. Het onderzoek naar de echtheid van de handtekening is volgens haar dus overbodig. Het hof verwerpt dit verweer reeds omdat uit het vonnis van de rechtbank blijkt dat zij bij de beoordeling van de conventionele en de reconventionele vorderingen tot uitgangspunt heeft genomen dat [vader verzoekers] de akte van 28 maart 2011 heeft ondertekend. Het hof is dan ook van oordeel dat een onderzoek naar de echtheid van de handtekening van [vader verzoekers] relevant kan zijn voor de uitkomst van een eventueel door [verzoekers] te voeren appelprocedure.
2.6
[verweerster] heeft voorts aangevoerd dat het verzoek in strijd met de goede procesorde is omdat [verzoekers] reeds in 2015 een vergelijkbaar verzoek hadden kunnen indienen. Dit verweer wordt verworpen omdat het hoger beroep er nu eenmaal ook toe dient om een verzuim in de eerste aanleg te herstellen. De stelling van [verweerster] dat sprake is van misbruik van recht omdat de rechtbank reeds heeft vastgesteld dat het exemplaar van [verweerster] het originele exemplaar van de overeenkomst is, faalt om dezelfde reden. De stelling dat sprake is van misbruik van recht omdat [verzoekers] afstand hebben gedaan van het recht om de geldigheid van onderhavige afspraak te betwisten, is onvoldoende onderbouwd. Op grond van de overgelegde email van [broer verzoekers] van 1 mei 2012, waarin deze [verweerster] schrijft dat hij en zijn broers ermee instemmen de onderhoudskosten te verrekenen bij verkoop van het appartement, kan zonder nadere toelichting, niet worden geoordeeld dat sprake is van afstand van recht.
2.7
Naar het oordeel van het hof zijn er geen zwaarwichtige redenen om het verzoek af te wijzen. De omstandigheid dat de procedure voor [verweerster] , die inmiddels 85 jaar oud is, veel spanning en emoties meebrengt, is daartoe onvoldoende.
2.8
De conclusie is dat het verzoek van [verzoekers] toewijsbaar is. Om het onderzoek mogelijk te maken zal [verweerster] het origineel van haar exemplaar van de overeenkomst van 28 maart 2011 bij het hof dienen te deponeren. Voor het onderzoek dient de deskundige voorts te beschikken over een aantal originele stukken met handtekeningen van [vader verzoekers] Voor zover mogelijk moet te worden overgelegd:
a. a) stukken met handtekeningen die dateren uit de periode tot ongeveer vijf jaar voorafgaand aan de omstreden handtekening;
b) stukken met handtekeningen die dateren van de periode na de omstreden handtekening tot aan het overlijden van [vader verzoekers]
[verzoekers] dienen deze originele stukken met handtekening aan de deskundige ter beschikking te stellen.
2.9
[verweerster] heeft bezwaar gemaakt tegen de door [verzoekers] voorgestelde deskundige ( [naam] ), omdat deze reeds eerder betrokken is geweest bij de procedure. Het hof ziet daarom aanleiding om [deze deskundige] niet te benoemen. Het hof heeft mevrouw R. ter Kuile-Haller verzocht als deskundige op te treden. Partijen hebben met haar benoeming ingestemd. [verzoekers] hebben eveneens ingestemd met het door de deskundige in rekening te brengen voorschot van € 1.500,- (inclusief BTW). [verweerster] is van mening dat het voorschot te hoog is. Het hof gaat aan dit bezwaar voorbij, mede in aanmerking nemend dat de kosten van het deskundigenonderzoek zullen – in ieder geval voorlopig – worden gedragen door [verzoekers]
2.1
Aan de deskundige zullen de volgende vragen worden voorgelegd:
1) Met welk mate van waarschijnlijkheid kunt u vaststellen of de handtekening (bij de naam “ [naam vader] ) onder de ter griffie gedoneerde overeenkomst van 28 maart 2011 door [vader verzoekers] is geplaatst?
2) Heeft u nog andere opmerkingen die voor de zaak van belang kunnen zijn?

3.Beslissing

Het hof:
- beveelt een onderzoek door een forensisch schriftexpert teneinde aan het hof bericht uit te brengen omtrent de onder rechtsoverweging 2.10 vermelde vragen;
- benoemt als zodanig:
mevrouw R. ter Kuile-Haller
Theresiastraat 109b
2593 AD Den Haag
070-3476143
voorschot
- bepaalt dat de deskundige haar werkzaamheden niet zal behoeven aan te vangen voordat door [verzoekers] als voorschot op de nader te bepalen kosten van het deskundigenonderzoek een bedrag van € 1.500,- zal zijn betaald. Hiertoe ontvangen [verzoekers] een factuur van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) met betaalinstructies;
- bepaalt dat dit voorschot uiterlijk vier weken na factuurdatum moet zijn voldaan. De griffier zal aan de deskundige mededeling doen van de ontvangst van het voorschot;
over te leggen stukken
- bepaalt dat [verweerster] binnen veertien dagen het origineel van het in haar bezit zijnde exemplaar van overeenkomst van 28 maart 2011 ter griffie van het hof dient te deponeren;
- bepaalt dat [verzoekers] het procesdossier in afschrift binnen veertien dagen aan de deskundige ter hand zal stellen, alsmede een aantal originele stukken met handtekeningen van [vader verzoekers] uit de periode als nader omschreven in rechtsoverweging 2.8;
- bepaalt dat de griffier het door [verweerster] gedeponeerde exemplaar van de overeenkomst, alsmede een afschrift van deze beschikking aan de deskundige zendt.
het onderzoek
- bepaalt dat de deskundige bij het verrichten van zijn werkzaamheden naast de normen van haar beroepsgroep tevens de leidraad deskundigen in civiele zaken in acht zal nemen;
- bepaalt dat de deskundige haar schriftelijk bericht ter griffie civiel van het hof (Postbus 20302, 2500 EH Den Haag, P2-267A) zal deponeren. Uit dat bericht moet blijken:
 dat de deskundige partijen in de gelegenheid heeft gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen waarvan de inhoud in het bericht vermeld dient te worden;
 dat de deskundige, alvorens een definitief rapport op te maken, partijen een conceptrapport heeft doen toekomen en zij partijen daarbij in de gelegenheid heeft gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen, waarvan de inhoud in het definitieve bericht vermeld dient te worden;
- bepaalt dat de deskundige tegelijk met dit bericht een declaratie van loon en kosten ter griffie van het hof zal indienen onder vermelding van [verzoeker 1] - [verweerster] , 200.198.585/01;
- wijst partijen erop dat indien zij schriftelijke opmerkingen aan de deskundige doen toekomen, daarvan terstond een afschrift aan de wederpartij dient te worden verstrekt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A. Joustra, J.M.T. van der Hoeven-Oud en R.S. van Coevorden en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 februari 2017 in aanwezigheid van de griffier.