ECLI:NL:GHDHA:2017:1498

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
29 mei 2017
Zaaknummer
200.198.863/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag in hoger beroep; detentie vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van ouders over hun minderjarige kinderen. De vader, die in detentie verblijft, had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 22 juni 2016 aangevochten, waarin het gezamenlijk gezag was beëindigd en het gezag aan de moeder was toegewezen. De vader stelde dat er onvoldoende gronden waren voor de beëindiging van het gezamenlijk gezag en dat de moeder's verzoek enkel was gebaseerd op haar angst dat hij onbereikbaar zou zijn voor belangrijke beslissingen. De moeder verweerde zich door te stellen dat er geen vertrouwen en communicatie tussen de ouders was, wat het gezamenlijk gezag praktisch onuitvoerbaar maakte.

Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden door de detentie van de vader, maar oordeelde dat er geen onaanvaardbaar risico was dat de kinderen klem of verloren zouden raken tussen de ouders. Het hof benadrukte dat beide ouders liefdevol zijn ten opzichte van de kinderen en dat de vader, ondanks zijn detentie, betrokken blijft. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek van de moeder om het gezamenlijk gezag te beëindigen afgewezen, waardoor het gezamenlijk gezag tussen de ouders in stand blijft. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 24 mei 2017
Zaaknummer : 200.198.863/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 15-4201
Zaaknummer rechtbank : C/10/477121
[appellant] ,
verblijvende in Penitentiaire Inrichting [plaats] ,
[locatie] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.M.C. van Gorkum te 's-Hertogenbosch,
tegen
[locatie] ,
verblijvende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. V. Vos te Rotterdam.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vader is op 12 september 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 22 juni 2016 van de rechtbank Rotterdam, hierna: de bestreden beschikking.
De moeder heeft op 1 november 2016 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts van de zijde van de vader de volgende stukken ingekomen:
- een brief van 19 april 2017, ingekomen op 19 april 2017, met als bijlage een journaalbericht van 19 april 2017, met bijlagen.
De zaak is op 20 april 2017 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw [a] namens de raad.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het gezamenlijk gezag beëindigd en bepaald dat het gezag over de minderjarigen voortaan aan de moeder toekomt. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De proceskosten zijn gecompenseerd, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- partijen zijn gehuwd geweest tot 26 juni 2013 en zijn de ouders van:
- [naam 1] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- [naam 2] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
- [naam 3] , geboren op [geboortedatum 3] te [geboorteplaats 3] , hierna te noemen: [minderjarige 3] , hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen;
- de minderjarigen hebben van november 2011 tot november 2014 onder toezicht gestaan.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is het ouderlijk gezag ten aanzien van de minderjarigen.
2. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat het inleidende verzoek van de moeder, strekkende tot verkrijging van eenhoofdig ouderlijk gezag, alsnog wordt afgewezen.
3. De moeder verweert zich daartegen en verzoekt het hof het verzoek van de vader af te wijzen met veroordeling van de vader in de proceskosten.
4. De vader voert het volgende aan. Een grond voor wijziging van het gezag ontbreekt. Het verzoek van de moeder is enkel gebaseerd op haar angst dat de vader onbereikbaar zou zijn indien voor belangrijke beslissingen zijn instemming wordt gevraagd. De angst van de moeder is niet gebaseerd op feiten. De vader heeft nooit zijn toestemming geweigerd of trajecten tegengewerkt. De moeder heeft zelf ook aangegeven dat zich hieromtrent nog geen problemen hebben voorgedaan. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder meer met zich mee dat het in het belang van het kind is om het gezag aan één van de ouders toe te kennen. De vader wijst op het advies van de raad in eerste aanleg, inhoudende het verzoek van de moeder af te wijzen en het gezamenlijk gezag in stand te laten. Het is niet de intentie van de vader om zich op intensieve wijze met de dagelijkse opvoeding en verzorging van de kinderen te gaan bemoeien, dat gaat ook niet nu hij in detentie zit. Hij heeft zich steeds terughoudend opgesteld en is voornemens dit te blijven doen. De vader wijst er op dat uitgekleed gezag, zoals geadviseerd door de raad, in de rechtspraak vaker wordt toegepast in uitzonderlijke gevallen, wat hier het geval is.
5. De moeder verweert zich daartegen als volgt. Zij en de vader hebben een ernstig verstoorde relatie. Er is geen vertrouwen en geen communicatie tussen de ouders. Bij een gedwongen uitoefening van het gezamenlijk gezag zullen de kinderen klem of verloren raken. Uitoefening van het gezamenlijk gezag is niet in het belang van de minderjarigen en praktisch onuitvoerbaar. Gelet op zijn detentie is de vader niet bereikbaar, als dat met spoed nodig is. De moeder heeft een manier gevonden om om te gaan met het verleden en de invloed die dit nu nog op haar heeft. De moeder heeft PTSS als gevolg van het huiselijk geweld tijdens haar huwelijk met de vader. Na de procedure in eerste aanleg zijn haar angst en onzekerheid weer toegenomen. Als de bestreden beschikking wordt vernietigd en partijen weer gezamenlijk het gezag uitoefenen, dan zou dat betekenen dat de moeder steeds geconfronteerd wordt met de vader. Dit zou kunnen leiden tot een terugval bij de moeder. De moeder en de vader zijn niet in staat om gezamenlijk beslissingen te nemen omtrent de belangrijkste zaken in het leven van hun kinderen. Een uitgeklede vorm van gezag is niet geïndiceerd, gezien de wetgever een dergelijke vorm van gezag niet heeft beoogd. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder nog naar voren gebracht dat zij zich zorgen maakt dat, mocht er iets met haar gebeuren, de minderjarigen automatisch bij de vader terecht zouden komen indien hij ook met het gezag over de minderjarigen is belast.
6. De raad heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat, bij instandhouding van het eenhoofdig gezag van de moeder, de kans groot is dat de vader helemaal op de achtergrond raakt, terwijl de (jongste) minderjarigen te kennen hebben gegeven nieuwsgierig te zijn naar hun vader en contact met hem te willen onderhouden.
7. Ingevolge artikel 1:253n BW in verbinding met artikel 1:251a BW kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of één van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt, indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
8. Niet ter discussie staat dat sprake is van gewijzigde omstandigheden, nu de vader inmiddels in detentie verblijft.
9. Het hof stelt voorts het volgende voorop. Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders samen beslissingen kunnen nemen over de verzorging en opvoeding van de kinderen op een wijze die niet belastend is voor de kinderen en hun veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren kan dat betekenen dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor de kinderen en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, ten minste in staat zijn de kinderen buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, zal er geen onaanvaardbaar risico zijn dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders. Andere redenen kunnen evenwel een wijziging van het gezag noodzakelijk maken.
10. In de onderhavige zaak is duidelijk dat sinds het uiteengaan van partijen de onderlinge communicatie zeer moeizaam verloopt. Gebleken is dat tussen partijen in het verleden sprake is geweest van huiselijk geweld, als gevolg waarvan de moeder emotionele belemmeringen ondervindt in het contact met de vader en het eventueel gezamenlijk uitoefenen van het gezag. Toch ziet het hof nu geen aanleiding om het gezamenlijk gezag te beëindigen. Het hof overweegt daartoe als volgt. Beide ouders stellen zich zeer liefdevol op ten opzichte van de minderjarigen en ook de vader is, ondanks zijn detentie, zeer betrokken bij de minderjarigen. Tussen de vader en de minderjarigen is sprake van één vast belmoment per week, waarbij de vader contact heeft met alle drie de minderjarigen. Het hof acht het positief dat de moeder zich inzet voor de contacten tussen de vader en de minderjarigen en dat zij zich jegens de minderjarigen niet negatief uitlaat over hem. Niet gebleken is dat de vader de beslissingen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor de minderjarigen blokkeert of zal blokkeren. Ook erkent de moeder dat zij, buiten de behandeling voor [minderjarige 1] , weinig problemen ervaart van het gezamenlijk gezag. Evenmin is op dit moment gebleken dat de ouders niet in staat zijn de minderjarigen buiten hun strijd te houden. Het hof is van oordeel dat er thans geen onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarigen klem of verloren zullen raken tussen de ouders. Hetgeen de moeder daartoe heeft aangevoerd, acht het hof onvoldoende. Ook is niet gebleken dat een beëindiging van het gezamenlijk gezag anderszins in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is. De gronden om de moeder met het eenhoofdig gezag te belasten, doen zich onder de gegeven omstandigheden niet voor. Het hof zal dan ook de bestreden beschikking in zoverre vernietigen en het inleidend verzoek van de moeder alsnog afwijzen.
11. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het verzoek van de moeder om de vader te veroordelen in de proceskosten, zal het hof afwijzen.
12. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarbij het gezamenlijk gezag is beëindigd en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de moeder, zodat partijen gezamenlijk met het ouderlijk gezag zullen zijn belast;
draagt de griffier van het hof op onverwijld van deze beslissing mededeling te doen aan de griffier van de rechtbank Rotterdam;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I. Zetstra, E.A. Mink en O.I.M. Ydema, bijgestaan door mr. B.L. Lok als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 mei 2017.