ECLI:NL:GHDHA:2017:1472

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2017
Publicatiedatum
24 mei 2017
Zaaknummer
22-003787-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens gebrek aan bewijs van rijbewijs ongeldigverklaring

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in Suriname in 1970, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week en een taakstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, wegens het rijden zonder geldig rijbewijs. De advocaat-generaal had in hoger beroep gevorderd dat het vonnis zou worden bevestigd, maar het hof oordeelde anders.

Het hof heeft vastgesteld dat de tenlastelegging betrekking had op een incident op 15 april 2016 te Delft, waarbij de verdachte een motorrijtuig bestuurde terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was. De advocaat-generaal stelde dat het rijbewijs ongeldig was geworden op basis van artikel 123b van de Wegenverkeerswet 1994, maar het hof kon niet vaststellen of aan de voorwaarden voor ongeldigverklaring was voldaan. De benodigde documenten, waaronder een vonnis van 2 juli 2015, ontbraken in het dossier.

Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan. Daarom sprak het hof de verdachte vrij en vernietigde het vonnis waarvan beroep. De uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken en de noodzaak voor de strafrechter om zelf te oordelen over de geldigheid van een rijbewijs in het licht van de Wegenverkeerswet.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003787-16
Parketnummer: 96-080713-16
Datum uitspraak: 2 mei 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 8 augustus 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op
[geboortejaar] 1970,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 18 april 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd - met toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht - met uitzondering van de opgelegde straf. De verdachte dient ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld te worden tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week, met een proeftijd van twee jaren.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één week, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 15 april 2016 te Delft, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs zijn geldigheid overeenkomstig artikel 123b, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994 had verloren en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, het Brassersplein, als bestuurder een motorrijtuig (bedrijfsauto (bestelauto)), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt het volgende.
Het in de tenlastelegging genoemde artikel 123b, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) bepaalt – voor zover hier van belang – dat een rijbewijs zijn geldigheid verliest indien een houder bij een onherroepelijke rechterlijke uitspraak als bestuurder van een motorvoertuig is veroordeeld wegens overtreding van artikel 8, tweede lid, van de WVW en het alcoholgehalte in zijn adem hoger blijkt te zijn dan 570 microgram per liter uitgeademde lucht dan wel dat het alcoholgehalte van zijn bloed hoger blijkt te zijn dan 1,3 milligram alcohol per milliliter bloed, een en ander voor zover ten tijde van het begaan van het strafbare feit nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de houder als bestuurder van een motorrijtuig onherroepelijk is veroordeeld wegens overtreding van artikel 8, tweede, derde of vierde lid, van de WVW.
Uit het voorgaande blijkt dat ingevolge artikel 123b van de WVW het verlies van de geldigheid van het rijbewijs rechtstreeks uit de wet voortvloeit indien aan de daarin genoemde voorwaarden is voldaan. De zich in het dossier bevindende brief van het CVOM d.d. 21 juli 2015 kan derhalve niet meer zijn dan een mededeling aan de betrokkene, in casu de verdachte, dat volgens het CVOM sprake is van een situatie waarin op grond van artikel 123b van de WVW het rijbewijs van de verdachte zijn geldigheid heeft verloren. Deze brief is dan ook terecht geformuleerd als een mededeling omtrent het van rechtswege ongeldig worden van dat rijbewijs. Van een onherroepelijk geworden besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht is derhalve geen sprake.
Dit betekent dat de strafrechter, oordelende omtrent de bewezenverklaring van overtreding van artikel 9, tweede lid, van de WVW, zelf moet vaststellen of een rijbewijs op grond van artikel 123b, eerste lid, van de WVW zijn geldigheid heeft verloren.
In voornoemde brief van het CVOM staat dat als gevolg van een onherroepelijke veroordeling bij vonnis van de politierechter te 's-Gravenhage van 2 juli 2015 verdachtes rijbewijs ongeldig is geworden op basis van artikel 123b van de WVW.
In het onderhavige dossier ontbreekt het vonnis d.d. 2 juli 2015. Het hof kan daarom niet aan de hand van dit vonnis vaststellen of er inderdaad bij de verdachte sprake was van een alcoholgehalte hoger dan 570 microgram per liter uitgeademde lucht of hoger dan 1,3 milligram alcohol per milliliter bloed. Tevens kan dit niet worden afgeleid uit een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 maart 2017, nu daarin alleen de opgelegde straf en bijkomende straf zijn vermeld.
Met de raadsman acht het hof dan ook het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten,
mr. S. Verheijen en mr. J.W. van den Hurk, in bijzijn van de griffier mr. M.J.J. van den Broek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 mei 2017.
mr. S. Verheijen en de griffier zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.