ECLI:NL:GHDHA:2017:1468

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2017
Publicatiedatum
24 mei 2017
Zaaknummer
22-005619-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis brandstichting met molotovcocktail

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1988 en thans gedetineerd, was beschuldigd van het opzettelijk stichten van brand in een bedrijfspand te Vlaardingen op 17 augustus 2015, waarbij hij een molotovcocktail gebruikte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet brand heeft gesticht, wat heeft geleid tot een vrijwel volledige verbranding van het pand en gemeen gevaar voor goederen. De advocaat-generaal had gevorderd het vonnis van de rechtbank te bevestigen, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft de bewijsvoering gebaseerd op DNA-onderzoek en andere forensische gegevens die de betrokkenheid van de verdachte bij de brandstichting bevestigden. De verdediging voerde aan dat het bewijs onvoldoende was, maar het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastelegging. De strafmotivering hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op de samenleving.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005619-16
Parketnummer: 10-810400-15
Datum uitspraak: 23 mei 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 1 december 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1988,
thans gedetineerd in PI Utrecht - HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 9 mei 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 augustus 2015 te Vlaardingen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een bedrijfspand (welk pand was gelegen aan de [adres] te Vlaardingen), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk
- motorbenzine, althans een brandbare vloeistof, in een (glazen) fles/pot geschonken/gedaan en/of (vervolgens)
- een stuk stof in (de hals van) die (glazen) fles/pot (gevuld met motorbenzine, althans die brandbare vloeistof) gedaan en/of (vervolgens)
- open vuur met dat stuk stof (en/of aldus met die motorbenzine, althans die brandbare vloeistof) in aanraking gebracht (en aldus een zogenaamde molotovcocktail gemaakt) en/of (vervolgens)
- die (glazen) fles/pot, gevuld met motorbenzine, althans die brandbare vloeistof en met daarin dat brandende stuk stof (de molotovcocktail) naar voornoemd bedrijfspand gegooid en/of door een ruit van voornoemd bedrijfspand gegooid,
althans in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met motorbenzine, althans een brandbare vloeistof en/of met de gevel/muur van dat bedrijfspand en/of met de in dat bedrijfspand aanwezige computerkast, ten gevolge waarvan brand is ontstaan en/of een gedeelte van voornoemd bedrijfspand en/of de in dat pand aanwezige computerkast en/of inboedel/goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemd bedrijfspand en/of de in die/dat pand aanwezige goederen/inboedel, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks17 augustus 2015 te Vlaardingen,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk brand heeft gesticht in
/aaneen bedrijfspand
(welk pand was gelegen aan de [adres] te Vlaardingen
), immers heeft
/hebbenverdachte
en/of (een of meer van) zijn mededader(s)toen aldaar opzettelijk
- motorbenzine, althans een brandbare vloeistof, in een (glazen) fles/pot geschonken/gedaan en/of (vervolgens)
- een stuk stof in (de hals van) die (glazen) fles/pot (gevuld met motorbenzine, althans die brandbare vloeistof) gedaan en/of (vervolgens)
- open vuur met dat stuk stof (en/of aldus met die motorbenzine, althans die brandbare vloeistof) in aanraking gebracht (en aldus een zogenaamde molotovcocktail gemaakt) en/of (vervolgens)
-
eendie (glazen
)fles
/pot, gevuld met motorbenzine,
althans die brandbare vloeistofen met daarin
dateenbrandend
estuk stof (
deeenmolotovcocktail)
naar voornoemd bedrijfspand gegooid en/ofdoor een ruit van voornoemd bedrijfspand gegooid,
althans in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met motorbenzine, althans een brandbare vloeistof en/of met de gevel/muur van dat bedrijfspand en/of met de in dat bedrijfspand aanwezige computerkast,ten gevolge waarvan brand is ontstaan en
/ofeen gedeelte van voornoemd bedrijfspand en
/ofde in dat pand aanwezige computerkast en
/ofinboedel/goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemd bedrijfspand en
/of dein
die/dat pand aanwezige goederen/inboedel
, in elk geval gemeen gevaar voor goederente duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere overwegingen
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich, overeenkomstig haar overgelegde pleitaantekeningen, op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat het aangetroffen DNA van de verdachte op de aangetroffen voorwerpen onvoldoende is om wettig en overtuigend bewezen te kunnen verklaren dat verdachte de brand heeft gesticht.
Ten aanzien van de aangetroffen handschoenen stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat uit het dossier enkel volgt dat de verdachte de handschoenen op enig moment heeft gedragen. Nu aan de binnenzijde van die handschoenen niet alleen DNA van de verdachte is aangetroffen, maar eveneens celmateriaal van minimaal één ander persoon en niet vastgesteld kan worden op welk tijdstip het DNA van de verdachte op de handschoenen terecht is gekomen, kan niet worden vastgesteld of het de verdachte is geweest die de handschoenen als laatste heeft gedragen.
Het aantreffen van DNA van de verdachte aan de binnenzijde van de handschoenen zou kunnen worden verklaard doordat een ander persoon onder de betreffende handschoenen latex handschoenen heeft gedragen om zo geen sporen achter te laten. Dit zou verklaren dat er zwak DNA van minimaal één ander persoon en sterker DNA van de verdachte is aangetroffen.
Ten aanzien van de Action-tas heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de uitkomst van het DNA-onderzoek naar de hengsels een zeer lage bewijswaarde heeft. Er is uit het aanvullend DNA-onderzoek een complex DNA-mengprofiel verkregen van minimaal vier personen en de verdachte zou één van de donoren van het celmateriaal zijn. Een standaard statistische berekening ten aanzien van deze conclusie zou volgens de verdediging niet mogelijk zijn.
Het hof overweegt het volgende.
Kort na de brandmelding zijn in de directe omgeving van het betreffende pand handschoenen aangetroffen, die sterk naar motorbenzine roken. Op de handschoenen werden ter plaatse koolwaterstoffen gemeten die brandversnellers kunnen zijn. Eén van de handschoenen vertoonde sporen van verbranding. De op de handschoenen aangetroffen glasdeeltjes zijn vergeleken met referentiemateriaal van de vernielde ruit van het pand. Dat vergelijkend onderzoek heeft uitgewezen dat het veel waarschijnlijk is wanneer de glasdeeltjes afkomstig zijn van die ruit, dan wanneer deze afkomstig zijn van (een) willekeurig(e) ruit(en) of glazen object(en). Het hof leidt uit het bovenstaande af dat de handschoenen te relateren zijn aan de brand.
De aangetroffen handschoenen zijn beide aan de binnenzijde bemonsterd en voor een onderzoek naar de biologische sporen en DNA-onderzoek overgedragen aan het NFI. Het NFI heeft voor beide bemonsteringen geconcludeerd dat er een match gevonden is met het DNA-profiel van de verdachte, waarbij de kans dat het DNA van een willekeurige onbekende afkomstig is kleiner dan één op één miljard is (pagina 70 van het dossier).
Het hof leidt uit het bovenstaande af dat de verdachte deze handschoenen heeft gedragen.
Blijkens het NFI-rapport zijn in de DNA-profielen van het celmateriaal in de bemonsteringen van de handschoenen enkele additionele, zwak aanwezige DNA-kenmerken zichtbaar die kunnen duiden op de aanwezigheid van een relatief zeer geringe hoeveelheid celmateriaal van minimaal één ander persoon. Deze zwak aanwezige DNA-kenmerken zijn te gering in aantal en intensiteit om te betrekken bij een vergelijkend DNA-onderzoek.
Op de grond nabij de gevel van het pand bevond zich onder een door de brandweer verwijderd rolluik een – naar benzine ruikende – boodschappentas met daarin een stuk textiel. In het pand is onder het gat in de ruit onder een stapel brandresten een hals van een glazen fles met daarin een verbrand stuk textiel aangetroffen. De samenstelling van de doek in de tas vertoont gelijkenis met de doek die in de hals van de fles is aangetroffen. In de tas bevonden zich eveneens glassporen die zijn te relateren aan de verbroken ruit waardoor de fles naar binnen moet zijn gegooid.
De hengsels van de tas zijn bemonsterd en voor een onderzoek naar de biologische sporen en DNA-onderzoek overgedragen aan het NFI. Het NFI heeft van het materiaal in de bemonstering een DNA-profiel verkregen van minimaal vier personen. Het NFI heeft op basis van het vergelijkend DNA-onderzoek geconcludeerd dat de verdachte één van de donoren kan zijn van celmateriaal in de bemonstering (pagina 160 en 161 van het dossier).
Het hof leidt uit het bovenstaande af dat op de tas het DNA van de verdachte kan zijn aangetroffen.
Het hof is van oordeel dat uit de onderzoeken van het NFI kan worden geconcludeerd dat het verdachte is geweest die de handschoenen als laatste heeft gedragen.
Het hof is van oordeel dat voor het door de verdediging aangedragen alternatieve scenario waarbij een ander onder de betreffende handschoenen latex handschoenen zou hebben gedragen geen aanknopingspunten in het dossier aanwezig zijn en dat dit scenario buitengewoon onwaarschijnlijk is. Gelet hierop wordt dit alternatieve scenario dan wel deze theoretische mogelijkheid door het hof terzijde gesteld.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de brand heeft gesticht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft met een molotovcocktail brand gesticht in een bedrijfspand en daarmee gevaar veroorzaakt voor goederen. Het pand is vrijwel volledig uitgebrand. Een brandstichting als deze is voor de direct betrokkene zeer ingrijpend en ook voor de samenleving verontrustend. Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat na te noemen straf een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. A.A. Schuering, mr. Chr.A. Baardman en mr. C.H.M. Royakkers, in bijzijn van de griffier mr. L.A. Haas.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 mei 2017.