ECLI:NL:GHDHA:2017:1466

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
24 mei 2017
Zaaknummer
22-000338-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag inzake zware mishandeling met noodweer exces

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in Angola in 1989, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangever op 7 februari 2016 in Den Haag. De verdachte had de aangever met een bierflesje geslagen, wat leidde tot een hoofdwond en littekens. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis vernietigd zou worden en dat de verdachte een taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd zou krijgen.

Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet strafbaar is, omdat hij handelde in een reflex ter verdediging tegen een onmiddellijke wederechtelijke aanranding door de aangever. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, maar dat dit het gevolg was van een hevige gemoedsbeweging. Daarom is de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging.

De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet strafbaar is bevonden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte is vrijgesproken van de overige tenlasteleggingen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000338-17
Parketnummer: 09-026640-16
Datum uitspraak: 24 mei 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 13 januari 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Angola) op [geboortejaar] 1989,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 10 mei 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij en is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd als vermeld in het vonnis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 februari 2016 te 's-Gravenhage aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een hoofdwond en/of één of meerdere litteken(s) op het voorhoofd van die [aangever] heeft toegebracht, door met een (bier)flesje, althans een hard voorwerp, op/tegen het (voor)hoofd van die [aangever] (stuk) te slaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 februari 2016 te ’s-Gravenhage, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een (bier)flesje, althans een hard voorwerp, op/tegen het (voor)hoofd van die [aangever] heeft (stuk) geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van honderdtwintig uren, subsidiair zestig dagen hechtenis, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks7 februari 2016 te 's-Gravenhage aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een hoofdwond en
/of één of meerderelitteken
(s
)op het voorhoofd van die [aangever] heeft toegebracht, door met een (bier)flesje
, althans een hard voorwerp, op/tegen het (voor)hoofd van die
[aangever]
(stuk)te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, nu de verdachte geen opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte de aangever met de hand waarin hij een bierfles vasthad op het (voor)hoofd en in het gezicht heeft geslagen. Dat de verdachte niet de bedoeling heeft gehad de aangever met de bierfles te raken doet er niet aan af dat zijn handelen de aanmerkelijke kans in het leven riep dat de aangever door dat flesje wel werd geraakt, zoals ook is gebeurd.
Door aldus te handelen heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij aangever zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Derhalve acht het hof het tenlastegelegde opzet in de zin van voorwaardelijk opzet bewezen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:

zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman subsidiair aangevoerd dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu er sprake is van noodweer(exces).
Het hof gaat, gelet op het dossier zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting, uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In de nacht van 7 februari 2016 bevond de verdachte zich in bar [x] te Den Haag. De verdachte zat in het café aan de bar. Daar kwam hij de voor hem bekende aangever tegen.
De verdachte heeft verklaard dat de aangever zich die nacht in het café erg vervelend en agressief gedroeg en dat de aangever dronken was. Deze verklaring acht het hof aannemelijk nu zowel getuige [getuige 1] als de twee ter terechtzitting in hoger beroep gehoorde getuigen [getuige 2] en [getuige 3] eveneens hebben verklaard dat de aangever, die zij alle drie kennen, die avond dronken en agressief jegens de verdachte was en zich vervelend gedroeg. De aangever heeft in zijn aangifte erkend dat er sprake was van een ruzie tussen hem en de verdachte.
De verdachte heeft verklaard dat de aangever hem bij zijn jas vastpakte, aan het duwen en trekken was en hem twee stompen gaf. Deze verklaring wordt grotendeels ondersteund door de verklaringen van voornoemde getuigen.
De getuige [getuige 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de aangever de verdachte met twee handen bij zijn jas vasthad om hem mee naar buiten te trekken en dat hij de verdachte probeerde te slaan.
Ter terechtzitting in hoger beroep hebben de twee andere getuigen verklaard dat de aangever agressief tegen de verdachte was en aan het duwen en trekken was.
De verdachte heeft verklaard dat hij een flesje bier in zijn handen had toen hij weer door de aangever bij zijn jas werd vastgepakt en werd meegesleurd, nadat hij daarvoor al door aangever was geslagen, en dat hij toen in een reflex heeft gehandeld om zich te verweren en dat het bierflesje daarbij op het hoofd van de aangever terecht is gekomen. Dit komt overeen met de verklaring van getuige [getuige 1] dat de verdachte probeerde zich te verdedigen tegen de aangever, dat de aangever aan het duwen en trekken was, en dat bij het duwen en trekken de verdachte de aangever met het flesje op zijn hoofd heeft geraakt.
Het hof is op grond van het vorengaande van oordeel dat er sprake was van een onmiddellijke wederechtelijke aanranding van de verdachte door aangever, maar dat de verdachte met het bewezenverklaarde handelen de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden.
Het hof is evenwel voorts van oordeel dat tegen de achtergrond van de verklaring van de verdachte dat hij handelde in een reflex, aannemelijk is dat de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die werd veroorzaakt door genoemde aanranding.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat het beroep op noodweer exces gegrond is.
De verdachte is derhalve ter zake van het bewezen verklaarde niet strafbaar en moet dus worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [aangever] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 3.437,28 (het hof begrijpt: € 3.487,28).
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 3.487,28.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.187,28, met oplegging van de schadevergoedings-maatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.

Vordering van de benadeelde partij [aangever]

Verklaart de benadeelde partij [aangever] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius, mr. H.P.Ch. van Dijk en mr. S. Verheijen, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 mei 2017.
Mr. H.P.Ch. van Dijk is buiten staat dit arrest te ondertekenen.