ECLI:NL:GHDHA:2017:1444
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling en beoordeling van goede trouw van de appellant
In deze zaak heeft de appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.C.J. Klaver, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de appellant onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat hij zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zou nakomen. De appellant had op 21 oktober 2016 een verzoek ingediend om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling, met een totale schuldenlast van ruim € 266.000,-. De rechtbank weigerde het verzoek, omdat de appellant niet kon aantonen dat zijn arbeidsovereenkomst in de toekomst zou worden uitgebreid, wat een voorwaarde was voor toelating.
Tijdens de mondelinge behandeling op 18 april 2017 heeft de appellant zijn standpunt toegelicht en nieuwe producties ingediend. Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de appellant niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van zijn schulden. Het hof heeft daarbij gekeken naar de crediteurenlijst en de omstandigheden rondom de schulden, waaronder de rol van de appellant als bestuurder van een gefailleerde vennootschap. Het hof concludeert dat de appellant niet heeft voldaan aan de eisen voor toelating tot de schuldsaneringsregeling, met name vanwege het gebrek aan goede trouw.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, wat betekent dat de appellant niet wordt toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Het hof heeft benadrukt dat het aan de appellant is om bij een eventueel volgend verzoek voldoende aannemelijk te maken dat hij te goeder trouw is geweest met betrekking tot zijn schulden.