ECLI:NL:GHDHA:2017:1439

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2017
Publicatiedatum
22 mei 2017
Zaaknummer
200.209.285/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot het bevelen van een gedwongen schuldregeling ex artikel 287a Fw

In deze zaak hebben appellanten hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank Den Haag van 2 februari 2017, waarin hun verzoek tot het bevelen van een gedwongen schuldregeling en hun verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zijn afgewezen. De appellanten, die beiden in financiële problemen verkeren, hebben op 12 oktober 2016 een verzoek ingediend bij de rechtbank om in te stemmen met een door hen aangeboden schuldregeling. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat zij van mening was dat het aanbod niet het maximaal haalbare was en dat er onvoldoende bewijs was van de omstandigheden waaronder de schulden waren ontstaan.

Het Gerechtshof Den Haag heeft de zaak op 25 april 2017 behandeld. Tijdens de mondelinge behandeling zijn de appellanten verschenen, bijgestaan door hun advocaat en een beschermingsbewindvoerder. De andere betrokken partijen, waaronder Nordic Little, Homan en Kubus Mini-opslag, zijn niet verschenen. Het hof heeft vastgesteld dat de totale schuldenlast van de appellanten € 153.404,42 bedraagt en dat zij een schuldregeling hebben aangeboden die 2,14% van de preferente vorderingen en 1,07% van de concurrente vorderingen omvat, met finale kwijting voor het restant.

Het hof heeft overwogen dat de belangen van de appellanten en de overige schuldeisers die met het aanbod hebben ingestemd, zwaarder wegen dan de belangen van Nordic Little, Homan en Kubus Mini-opslag. Het hof heeft geconcludeerd dat het aanbod van de appellanten het maximaal haalbare is en heeft het verzoek tot het bevelen van een gedwongen schuldregeling toegewezen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de betrokken schuldeisers bevolen in te stemmen met de aangeboden regeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.209.285/01
Rekestnummer rechtbank : C/09/520249 / FT RK 16/2253
arrest van 25 april 2017
inzake

1.[appellant] ,

2. [appellante] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna afzonderlijk te noemen: [appellant] resp. [appellante] , en tezamen: appellanten,
advocaat: mr. R.G. van der Laan te Leiden.
tegen

1.Robin Energie B.V.,

gevestigd te Veenendaal,
hierna te noemen: Robin Energie,

2.Gemeente Alphen aan den Rijn,

vertegenwoordigd door Cannock Chase Public,
hierna te noemen: Gemeente Alphen aan den Rijn resp. Cannock Chase,

3.Rimy Kootstra, handelend onder de naam Nordic Little,

vertegenwoordigd door Boiten Luhrs,
gevestigd te Alphen aan den Rijn,
hierna te noemen: Nordic Little,

4.Bureau Mercuur,

gevestigd te Groningen,
hierna te noemen: Bureau Mercuur,

5.Electrotechnisch Bureau Homan B.V.,

vertegenwoordigd door TKB B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: Homan
en

6.Kubus Mini-opslag I B.V.,

vertegenwoordigd door Vesting Finance,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: Kubus Mini-opslag.
Het geding
Bij verzoekschriften, ingekomen ter griffie van het hof op 10 februari 2017, hebben appellanten hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank Den Haag van 2 februari 2017, waarbij hun verzoek tot het bevelen van een gedwongen schuldregeling en hun verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zijn afgewezen. Zij verzoeken het hof deze vonnissen te vernietigen en alsnog een gedwongen schuldregeling te bevelen dan wel hen toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. Op 28 maart 2017 zijn de stukken van de eerste aanleg aan het hof toegezonden en op 13 april 2017 is nog een faxbericht door het hof ontvangen.
Bij brief van 10 april 2017 heeft Robin Energie het hof bericht alsnog akkoord te gaan met de aangeboden schuldregeling.
Cannock Chase heeft bij brief van 11 april 2017 laten weten dat haar opdrachtgever, de gemeente Alphen aan den Rijn, reeds op 10 oktober 2016 heeft ingestemd met de aangeboden schuldregeling.
De mondelinge behandeling van beide verzoeken heeft plaatsgevonden op 18 april 2017. Verschenen zijn: appellanten, bijgestaan door hun advocaat, de beschermingsbewindvoerder [beschermingsbewindvoerder] en de heer [naam] van Bureau Mercuur namens Nordic Little.
Homan en Kubus Mini-opslag zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen en hebben evenmin schriftelijk gereageerd.
Het hof wijst in beide zaken afzonderlijk arrest. Het onderhavige arrest heeft betrekking op het verzoek tot het bevelen van een gedwongen schuldregeling.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Appellanten hebben op 12 oktober 2016 bij de rechtbank een verzoek ingediend tot het bevelen in te stemmen met de door hen aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet (Fw).
2. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen op grond van het oordeel dat niet aannemelijk is dat het aanbod van appellanten het maximaal haalbare is waartoe zij financieel in staat moeten worden geacht. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat [appellante] niet werkt en dat zij ook niet heeft aangetoond dat zij solliciteert naar een dienstbetrekking. De rechtbank acht de kans groot dat de schuldeisers in een wettelijk traject een evident hogere aflossing zullen krijgen dan in een gedwongen (minnelijke) regeling valt te verwachten, omdat bij een eventuele toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling streng, intensief en onafhankelijk toezicht wordt gehouden op de nakoming van de (aanvullende) sollicitatieverplichting.
Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat appellanten ter zitting onvoldoende hebben weersproken dat sprake zou zijn van verduistering en ontvreemding van goederen die in eigendom toebehoorden aan Nordic Little. Deze omstandigheid, in combinatie bezien met het geschetste belang dat de weigeraars hebben bij de beslissing over de schuldsaneringsregeling, maakt ook dat niet kan worden gesteld dat Nordic Little en Bureau Mercuur in redelijkheid niet tot weigering van de aangeboden regeling hebben kunnen komen, aldus de rechtbank.
3. Appellanten betwisten dat het aanbod niet het maximaal haalbare is. [appellante] heeft aangevoerd dat zij wel een baan heeft, maar dat dit geen vaste baan is. Daarnaast solliciteert zij zoveel mogelijk. [appellant] heeft twee parttime banen en solliciteert aanvullend.
4. [naam] heeft ter zitting verklaard dat Bureau Mercuur gemachtigde is van Nordic Little en dat Bureau Mercuur geen eigen vordering op appellanten heeft. Nordic Little heeft aan de weigering ten grondslag gelegd dat de schuld is ontstaan door diefstal en/of verduistering van een molen met babyspullen ter waarde van € 450,- die in eigendom toebehoorde aan Nordic Little.
5. Bij de beoordeling van het verzoek tot het opleggen van een gedwongen schuldregeling in het kader van artikel 287a Fw neemt het hof als uitgangspunt dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt voldaan, zodat deze schuldeiser niet snel het verwijt gemaakt kan worden dat hij misbruik maakt van zijn bevoegdheid om volledige betaling te verlangen. Uitgangspunt is voorts dat een schuldeiser slechts onder bijzondere omstandigheden kan worden gedwongen in te stemmen met een door de schuldenaar aangeboden akkoord.
6. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting wordt als volgt overwogen. De totale schuldenlast van appellanten bedraagt € 153.404,42. Appellanten hebben een schuldregeling aangeboden inhoudende een betaling van 2,14% van de preferente vorderingen en 1,07% van de concurrente vorderingen, met finale kwijting voor het restant. Het hof acht dat aanbod het maximaal haalbare waartoe appellanten op dit moment financieel in staat moeten worden geacht. Echter, het aanbod betreft een prognose, hetgeen betekent dat het resultaat voor de schuldeisers hoger kan uitvallen indien de reserveringsmogelijkheden van appellanten toenemen, bijvoorbeeld indien zij beiden een (fulltime) baan vinden waarmee zij die reserveringsmogelijkheden kunnen vergroten. Appellanten spannen zich daar ook actief voor in, zo heeft de beschermingsbewindvoerder ter zitting van het hof verklaard.
Dat [appellant] de molen met babyspullen ter waarde van € 450,-, die in eigendom toebehoorde aan Nordic Little, heeft verduisterd, is niet voldoende aannemelijk geworden. [appellant] heeft ter zitting ontkend dat hij deze zaken met opzet heeft achtergehouden of verduisterd. Wel heeft [appellant] ter zitting erkend dat hij de molen met babyspullen, die door een klant was teruggegeven aan [appellant] in zijn hoedanigheid van tussenpersoon voor Nordic Little, niet heeft geretourneerd aan Nordic Little en dat hij niet weet waar die zaken zijn gebleven. Het ging destijds al slecht met zijn bedrijf en mogelijk zijn deze zaken door een andere schuldeiser meegenomen. Dat hierbij sprake is geweest van diefstal of verduistering door [appellant] , is niet gebleken en is gelet op de aard en de waarde van de betreffende zaken, mede afgezet tegen de totale (voornamelijk zakelijke) schuldenlast, niet zonder meer aannemelijk.
Voorts wordt in aanmerking genomen dat de vordering van Bureau Mercuur wegvalt, nu blijkt dat zij gemachtigde is voor Nordic Little en het dus om één en dezelfde vordering gaat, dat Homan en Kubus Mini-opslag niet zijn verschenen en geen verweer hebben gevoerd tegen het onderhavige verzoek, dat er niet eerder een minnelijke of gedwongen schuldregeling van toepassing is geweest die door appellanten niet naar behoren is nagekomen, dat de vorderingen van Nordic Little, Homan en Kubus Mini-opslag een gering aandeel (respectievelijk 1,45%, 0,38% en 1,78%) vormen van de totale schuldenlast en dat in hoger beroep niet aannemelijk is geworden dat een faillissement of toepassing van de schuldsaneringsregeling een beter uitzicht voor hen biedt.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de belangen van appellanten en de overige schuldeisers, die met het aanbod hebben ingestemd, zoveel zwaarder dienen te wegen dan de belangen van Nordic Little, Homan en Kubus Mini-opslag bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering dat laatstgenoemden de aangeboden regeling in redelijkheid niet kunnen weigeren (artikel 287a lid 5 Fw). Het verzoek van appellanten dient dan ook te worden toegewezen.
7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd. Het hof zal Nordic Little, Bureau Mercuur, Homan en Kubus Mini-opslag bevelen in te stemmen met de door appellanten aangeboden schuldregeling.
Het hof ziet af van een kostenveroordeling, waar appellanten overigens ook niet om hebben verzocht. Ten overvloede worden de kosten aan hun zijde tot op heden begroot op nihil.
De beslissing
Het hof:
- vernietigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 2 februari 2017;
en opnieuw beslissende:
- beveelt Nordic Little, Bureau Mercuur, Homan en Kubus Mini-opslag in te stemmen met de door appellanten aangeboden schuldregeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.M. Wattendorff, J.M. van der Klooster en E. Bauw en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 april 2017 in aanwezigheid van de griffier.
Bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer.