ECLI:NL:GHDHA:2017:1436

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
22 mei 2017
Zaaknummer
22-005079-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van ambtenaren door middelvinger op te steken tijdens rechtmatige uitoefening van hun bediening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1975 in de Verenigde Staten, werd beschuldigd van het beledigen van twee ambtenaren, hoofdagenten van de politie eenheid Den Haag, door hen opzettelijk een middelvinger op te steken op 24 april 2016 te 's-Gravenhage. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 300,00, subsidiair 6 dagen hechtenis, en deze strafbeschikking werd vernietigd in het hoger beroep.

Tijdens de zitting op 13 april 2017 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het vonnis en bevestiging van de straf. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, ondanks haar verweer dat zij zich het incident niet kon herinneren vanwege alcoholgebruik. Het hof hechtte meer waarde aan de verklaringen van de verbalisanten, die op ambtseed hadden verklaard, dan aan de wisselvallige verklaring van de verdachte.

Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan eenvoudige belediging van ambtenaren tijdens de uitoefening van hun functie. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 300,00, met de mogelijkheid van 6 dagen hechtenis bij niet-betaling. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar bipolaire stoornis en eerdere strafbare feiten gerelateerd aan alcoholmisbruik. Het arrest is uitgesproken in het openbaar en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. E.P.J. Myjer, die buiten staat was om te ondertekenen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005079-16
Parketnummer: 09-086351-16
Datum uitspraak: 26 april 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 11 november 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Verenigde Staten)
op [geboortejaar] 1975,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 13 april 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van 300 euro, subsidiair 6 dagen hechtenis. De eerder aan de verdachte uitgevaardigde strafbeschikking is daarbij vernietigd.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 24 april 2016 te 's-Gravenhage opzettelijk (een) ambtena(a)r(en), [benadeelde partij 1] (hoofdagent politie eenheid Den Haag) en/of [benadeelde partij 2] (hoofdagent politie eenheid Den Haag), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door een middelvinger in de richting van voornoemde ambtena(a)r(en) op te steken.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van 300 euro, subsidiair 6 hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op
of omstreeks24 april 2016 te 's-Gravenhage opzettelijk
(een)ambtena
(a)r
(en
), [benadeelde partij 1] (hoofdagent politie eenheid Den Haag) en
/of[benadeelde partij 2] (hoofdagent politie eenheid Den Haag), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van
zijn/haarhunbediening, in
zijn/haarhuntegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door een middelvinger in de richting van voornoemde ambtena
(a)r
(en
)op te steken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Namens de verdachte is door haar raadsman overeenkomstig zijn overgelegde en aan het proces-verbaal gehechte pleitaantekeningen naar voren gebracht dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Kort gezegd, omdat zich in het dossier slechts één de verdachte belastende verklaring bevindt, te weten de in een proces-verbaal van aanhouding opgenomen verklaring van verbalisant [benadeelde partij 2]. Het hof kan zich op basis van één verklaring, waarbij de verbalisant
zelfhet slachtoffer van het strafbare feit is, niet overtuigd achten dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit, aldus de raadsman.
Voorts is door de raadsman naar voren gebracht dat het opmerkelijk is dat verbalisant [benadeelde partij 1] zich in zijn eer en goede naam aangetast voelt, terwijl hij niet zelf heeft waargenomen dat de verdachte haar middelvinger naar hem opgestoken zou hebben.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Bij de beoordeling van het eerste verweer neemt het hof in aanmerking dat het tweede lid van artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd door de rechter kan worden aangenomen op enkel een door een bevoegde opsporingsambtenaar op ambtseed opgemaakt proces-verbaal. Genoemde bepaling maakt geen uitzondering voor feiten die tegen de opsporingsambtenaar
zelfzijn gepleegd, aldus ook uitdrukkelijk de Hoge Raad. Het staat de rechter vrij een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar niet tot het bewijs te laten meewerken ingeval hij op grond van de bijzondere omstandigheden van het geval onvoldoende ervan overtuigd is dat in de voorliggende zaak het vertrouwen in de betrouwbaarheid van het proces-verbaal ten volle gerechtvaardigd is. Uitgangspunt is daarbij dat het is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt om tot het bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en terzijde te stellen wat deze voor het bewijs van geen waarde acht (Hoge Raad 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1799).
Met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in het proces-verbaal van aanhouding weergegeven verklaring van [benadeelde partij 2] overweegt het hof als volgt.
De verdachte was blijkens zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen zwaar onder invloed van alcohol ten tijde van het incident. Toen zij de volgende ochtend werd verhoord door de politie, heeft zij verklaard dat haar er helemaal niets meer van bij stond dat zij door politieagenten is aangesproken en dat zij niet meer weet dat zij haar middelvinger naar hen heeft opgestoken.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat naarmate de tijd verstreek zij zich meer is gaan herinneren van het incident. Hoewel de verdachte zich nog steeds niet kan herinneren wat er aan het incident vooraf is gegaan, weet zij inmiddels wel zeker – zo stelt zij - dat zij haar middelvinger niet naar de verbalisanten heeft opgestoken.
Tegenover de wisselvallige verklaring van de verdachte staat de eenduidige verklaring van verbalisant [benadeelde partij 2], welke samen met zijn collega [benadeelde partij 1] direct op de dag van het incident een proces-verbaal van aanhouding opgesteld heeft. In dit proces-verbaal wordt eerst door [benadeelde partij 1] verklaard dat de verdachte zeer dicht bij hem kwam staan en een dreigende houding naar hem aannam. Hij heeft de verdachte daarop twee maal bij zich weg geduwd. Kort daarna ziet zijn collega [benadeelde partij 2] dat wanneer de verdachte wegloopt en op een afstand van ongeveer vier meter is, zij haar middelvinger naar [benadeelde partij 1] en hem opsteekt.
Het hof hecht in beginsel meer waarde aan de op ambtseed afgelegde verklaring van politieman [benadeelde partij 2] dan aan de wisselvallige verklaring van de verdachte, temeer nu zij ten tijde van het incident dermate onder invloed van alcohol verkeerde dat zij zich er de volgende ochtend helemaal niets meer van wist te herinneren. De omstandigheid dat [benadeelde partij 1] heeft verklaard dat de verdachte zich voorafgaand aan het opsteken van de middelvinger al vervelend gedroeg, door een dreigende houding jegens [benadeelde partij 1] aan te nemen, alsmede het feit dat [benadeelde partij 1] geen afstand heeft genomen van de verklaring van zijn collega [benadeelde partij 2] over het opsteken van de middelvinger door de verdachte, sterkt het hof in de overtuiging dat de bevindingen van [benadeelde partij 2] zoals weergegeven in het proces-verbaal van aanhouding juist zijn.
De enkele omstandigheid dat [benadeelde partij 1] pas even later op de hoogte is geraakt van het beledigende karakter en van de specifieke handbeweging van de verdachte maakt niet dat hij zich door de omstandigheid van de opgeheven middelvinger van de verdachte niet alsnog in zijn eer en goede naam aangetast heeft kunnen voelen. Dit volgt bovendien uitdrukkelijk uit het mede door hem ondertekende proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 2].
Het hof verwerpt derhalve het verweer van de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft twee verbalisanten beledigd door uit het niets haar middelvinger naar hen op te steken. Zodoende heeft zij hen in hun eer en goede naam aangetast en ervan blijk gegeven onvoldoende respect te hebben voor het openbaar gezag.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 maart 2017, waaruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit via onherroepelijk geworden strafbeschikkingen die eveneens zien op misbruik van alcohol geldboetes opgelegd heeft gekregen voor het plegen van strafbare overtredingen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat zij lijdt aan een bipolaire stoornis en daarom medicatie gebruikt (Lithium). Naar eigen zeggen gebruikt de verdachte alcohol als ‘coping-mechanisme’ wanneer zij problemen heeft. De verdachte heeft verklaard dat zij onder behandeling is bij een psycholoog en psychiater en dat er sprake is van vooruitgang.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt. Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c, 63, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. A.S.I. van Delden, mr. R.F. de Knoop en mr. E.P.J. Myjer, in bijzijn van de griffier mr. M.T. Sluis.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 april 2017.
Mr. E.P.J. Myjer is buiten staat dit arrest te ondertekenen.