ECLI:NL:GHDHA:2017:1435

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
22 mei 2017
Zaaknummer
22-004052-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in strafzaak met bedreiging en vorderingen tot schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voor het bedreigen van twee personen met de dood. De advocaat-generaal had in hoger beroep gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte van de eerste zaak vrijgesproken zou worden, terwijl hij in de tweede zaak een taakstraf zou moeten krijgen. Het hof heeft echter geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de bedreigingen heeft gepleegd. De verklaringen van de getuigen waren niet voldoende om de beschuldigingen te onderbouwen, en de verdachte heeft steeds ontkend schuldig te zijn. Het hof heeft de verdachte integraal vrijgesproken van beide tenlasteleggingen. Daarnaast zijn de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte is vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen tot schadevergoeding afgewezen, omdat er geen basis was voor de claims na de vrijspraak van de verdachte.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-004052-16
Parketnummers: 10-122130-16 en 10-265445-14
Datum uitspraak: 26 april 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 30 augustus 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortejaar] 1977 te [geboorteplaats] (Turkije),
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 13 april 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Waar hierna wordt gesproken van zaken met onderscheiden parketnummers is dat een administratieve aanduiding, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan hetgeen rechtens volgt uit de ter terechtzitting in eerste aanleg bevolen voeging van die zaken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte van het bij dagvaarding onder parketnummer 10-122130-16 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en van het bij dagvaarding onder parketnummer 10-265445-14 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het bij dagvaarding met parketnummer 10-122130-16 ten laste gelegde en het bij dagvaarding met parketnummer 10-265445-14 laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Voorts zijn er beslissingen genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen, als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 10-122130-16:
hij op of omstreeks 12 juni 2016 te Rotterdam [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] dreigend in het Turks de woorden toegevoegd: "ik ga jullie doodmaken" en/of "ik ga jullie neerschieten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Zaak met parketnummer 10-265445-14:
hij op of omstreeks 11 juli 2014 te Rotterdam [benadeelde partij 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [benadeelde partij 1] dreigend de woorden toegevoegd: "ik maak je dood en /of ik steek je neer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen aan de verdachte in de zaak met parketnummer 10-122130-16 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van het hof is voorts niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte in de zaak met parketnummer 10-265445-14 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan eveneens behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
De verdachte heeft bij de politie, ter terechtzitting in eerste aanleg en ter terechtzitting in hoger beroep ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de bedreiging van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2]. Hiervoor wordt steun gevonden in de verklaring van de getuige [getuige 1].
Tegenover de verklaring van de verdachte staat de verklaring van aangeefster [benadeelde partij 1], welke verklaring steun vindt in de verklaring van [getuige 1] en de verklaring van [getuige 2].
Gegeven de fricties tussen de verdachte enerzijds en de familie van aangeefster [benadeelde partij 1] anderzijds, is het hof van oordeel dat de objectiviteit van de waarnemingen van [getuige 1] niet op voorhand vast staat, zodat het hof die verklaringen met behoedzaamheid hanteert.
Voor de vraag of in de verklaring van [getuige 2] bevestiging kan worden gevonden voor de verklaring van aangeefster, kent het hof betekenis toe aan de volgende gedeelten van haar verklaring:

Ik hoorde hem roepen tegen de vrouw: “Hoer” en woorden die ik niet meer kan herhalen.
(Kunt u zich nog meer herinneren?)
Het was zo erg dat ik mijn kinderen naar binnen heb gestuurd. Ik wilde hen niet confronteren met die scheldwoorden.”
Gegeven het feit dat kennelijk enige scheldwoorden voor de getuige aanleiding vormden haar kinderen naar binnen te sturen en de ten laste gelegde bewoordingen geen scheldwoorden zijn maar ernstige bedreigingen, betwijfelt het hof of de getuige daadwerkelijk de ernstige en voor haar kroost – naar moet worden aangenomen – nog veel belastender bedreigingen waarover zij eveneens verklaart, daadwerkelijk heeft horen uitspreken. In die twijfel wordt het hof gesterkt doordat de getuige blijkens haar politieverklaring zich kennelijk spontaan scheldwoorden herinnert en pas bij doorvragen over nadere herinneringen verklaart over bedreigingen, welke bedreigingen normaal gesproken op een objectieve buitenstaander toch een veel grotere indruk zullen maken dan scheldwoorden in het kader van een verbale ruzie.
Het hof spreekt de verdachte – gelet op het voorgaande - derhalve integraal vrij van hetgeen aan hem is ten laste gelegd.
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte in de zaak met parketnummer 10-265445-14 ten laste gelegde tot een bedrag van € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-265445-14 ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte in de zaak met parketnummer 10-122130-16 ten laste gelegde tot een bedrag van € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 250,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-122130-16 ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart
niet bewezendat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-122130-16 en in de zaak met parketnummer 10-265445-14 ten laste gelegde heeft begaan en
spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]in de vordering tot schadevergoeding
niet-ontvankelijk.
Verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]in de vordering tot schadevergoeding
niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius, mr. M.P.J.G. Göbbels en mr. J.J.H.M. van Gennip,
in bijzijn van de griffier mr. S.S. Mangal.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 april 2017.
Mr. J.J.H.M. van Gennip is buiten staat dit arrest te ondertekenen.