In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voor het bedreigen van twee personen met de dood. De advocaat-generaal had in hoger beroep gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte van de eerste zaak vrijgesproken zou worden, terwijl hij in de tweede zaak een taakstraf zou moeten krijgen. Het hof heeft echter geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de bedreigingen heeft gepleegd. De verklaringen van de getuigen waren niet voldoende om de beschuldigingen te onderbouwen, en de verdachte heeft steeds ontkend schuldig te zijn. Het hof heeft de verdachte integraal vrijgesproken van beide tenlasteleggingen. Daarnaast zijn de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte is vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen tot schadevergoeding afgewezen, omdat er geen basis was voor de claims na de vrijspraak van de verdachte.