ECLI:NL:GHDHA:2017:1434

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2017
Publicatiedatum
22 mei 2017
Zaaknummer
22-004479-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan drugsdeal met MDMA in Oosterhout

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van medeplichtigheid aan een drugsdeal waarbij meer dan 10 kilogram MDMA betrokken was. De verdachte heeft de afnemers van de MDMA naar de woning gebracht waar de deal plaatsvond en ontving hiervoor een betaling van € 200,00. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf, maar in hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat de verdachte niet als medepleger kan worden aangemerkt. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten. De verdachte is vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar het hof heeft wel vastgesteld dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de hoeveelheid MDMA en de recidive van de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004479-15
Parketnummer: 10-960284-13
Datum uitspraak: 2 mei 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 25 september 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Indonesië) op [geboortejaar] 1956,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 18 april 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde (medeplegen) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 maart 2013 te Oosterhout, althans in Nederland, tezamen en in verenging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 10 kilogram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of N-ethyl-MDA en/of MD, zijnde MDMA en/of N-ethyl-MDA en/of MDA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair, althans indien bovenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer personen op of omstreeks 15 maart 2013 te Oosterhout, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk heeft/hebben vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, ongeveer 10 kilogram MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of N-ethyl-MDA en/of MD, zijnde MDMA en/of N-ethyl-MDA en/of MDA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen en daar opzettelijk behulpzaam is geweest door (als tussenpersoon) de afnemer(s) van de MDMA naar het afleveradres in Oosterhout te brengen en/of met deze afnemer(s) naar binnen te gaan in een portiek/woning aan de [x] in Oosterhout, alwaar de overdachte van de MDMA plaatsvond.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde (medeplegen) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde (medeplegen) wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte bemiddeld heeft in de drugsdeal en naar de plek is gereden waar de drugsdeal daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Gelet hierop is er sprake van een dermate nauwe en bewuste samenwerking, dat sprake is van medeplegen, aldus de advocaat-generaal.
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld – zakelijk weergegeven - dat de verdachte van het primair ten laste gelegde (medeplegen) dient te worden vrijgesproken, nu de verdachte enkel de chauffeur is geweest van zijn neef die hij naar een drugsdeal heeft gereden en hij derhalve geen wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het primair ten laste gelegde, om als medepleger daarvan te kunnen worden aangemerkt.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de verdachte zijn neef [medeverdachte] – die geen auto had - naar een woning aan de [x] te Oosterhout heeft gereden, alwaar een drugsdeal heeft plaatsgevonden. De beoogde afnemer(s) van de drugs is/zijn in twee auto’s achter de auto van de verdachte en zijn neef aangereden, omdat – zoals de verdachte heeft verklaard – deze neef de weg wees en de contacten had. Voorts blijkt dat de verdachte wist dat het ging om MDMA en heeft de verdachte voor deze ‘dienst’ € 200,00 gekregen van zijn neef.
Uit het proces-verbaal van observatie d.d. 15 maart 2013 kan weliswaar worden vastgesteld dat de verdachte voor het portiek van de woning waarin de drugsdeal heeft plaatsgevonden heeft gestaan, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat de verdachte binnen is geweest en derhalve aanwezig was bij de daadwerkelijke drugsdeal. Evenmin is komen vast te staan dat de verdachte op enig moment over de betreffende drugs beschikte of kon beschikken.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van verdachte aan het primair tenlastegelegde is naar het oordeel van het hof van onvoldoende gewicht. Daarom zal de verdachte van het primair tenlastegelegde medeplegen worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
een of meerpersonen op
of omstreeks15 maart 2013 te Oosterhout,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met
(een)ander
(en
), althans alleen,opzettelijk
heeft/hebben vervoerd en/of
verkocht en/ofafgeleverd en/of verstrekt,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad,ongeveer 10 kilogram
MDMA, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende MDMA
en/of N-ethyl-MDA en/of MD, zijnde MDMA
en/of N-ethyl-MDA en/of MDAeen middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen en daar opzettelijk behulpzaam is geweest door (als tussenpersoon) de afnemer(s) van de MDMA naar het afleveradres in Oosterhout te brengen
en/of met deze afnemer(s) naar binnen te gaan in een portiek/woning aan de [x] in Oosterhout, alwaar de overd
racht
evan de MDMA plaatsvond.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan een drugsdeal betreffende ruim 10 kilogram van een stof bevattende MDMA door de afnemer(s) van de MDMA naar een woning in Oosterhout te brengen in welke woning de drugsdeal heeft plaatsgevonden. De verdachte is hiervoor ook betaald. Door het verrichten van deze hand- en spandienst heeft hij doelbewust op wederrechtelijke wijze financieel voordeel nagestreefd. Voorts is MDMA een voor de gezondheid van gebruikers daarvan gevaarlijke stof, welke regelmatig dodelijke slachtoffers tot gevolg heeft. Het gebruik daarvan is bovendien bezwarend voor de samenleving.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 31 maart 2017, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is van oordeel dat gelet op de ernst van het feit, waarbij met name de aanzienlijke hoeveelheid van het betreffende middel en de hiervoor vermelde recidive met betrekking tot verdovende middelen is betrokken, in het onderhavige geval niet anders gereageerd kan worden dan met het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur. Nu de verdachte van het primair ten laste gelegde is vrijgesproken, zal het hof een lagere gevangenisstraf opleggen dan de rechtbank in eerste aanleg aan de verdachte heeft opgelegd. Voorts zal het hof een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c en 48 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. Chr.A. Baardman, mr. A. Kuijer en mr. D.M. Thierry, in bijzijn van de griffier mr. M.V. Lievers-Roza.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 mei 2017.