ECLI:NL:GHDHA:2017:1428

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2017
Publicatiedatum
22 mei 2017
Zaaknummer
22-004671-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor diefstal van een scootmobiel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 7 oktober 2016. De verdachte, geboren in 1998, werd beschuldigd van diefstal van een scootmobiel. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij de diefstal, die plaatsvond op 31 mei 2016 in Zoetermeer. De verdachte werd in eerste aanleg veroordeeld tot 70 dagen jeugddetentie, waarvan 26 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis van de rechtbank zou worden vernietigd en dat de verdachte van de ten laste gelegde feiten zou worden vrijgesproken. Het hof oordeelde echter dat er onvoldoende bewijs was voor de medeplichtigheid aan de diefstal, maar dat de verdachte wel schuldig was aan de diefstal van de scootmobiel. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot 3 weken jeugddetentie, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft het hof een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 68,83, te vermeerderen met wettelijke rente. De proeftijd van eerdere veroordelingen is met een jaar verlengd, met handhaving van bijzondere voorwaarden.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004671-16
Parketnummers: 09-777068-16, 09-258408-14 (TUL) en
09-777012-16 (TUL)
Datum uitspraak: 5 januari 2017

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 7 oktober 2016 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1998,
ter terechtzitting in hoger beroep opgegeven [adres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 22 december 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde veroordeeld tot 70 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, waarvan 26 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met de bijzondere voorwaarden dat de verdachte - kort gezegd – zich zal melden bij de jeugdreclassering, een dagbesteding zal hebben in de vorm van onderwijs of werk, en zal meewerken aan begeleiding van Vast en Verder van het Leger des Heils. Aan de Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden is de opdracht gegeven tot het houden van toezicht op de naleving van de bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, alsmede omtrent een tweetal vorderingen tot tenuitvoerlegging van voorwaardelijk opgelegde straffen, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.(Zaak paragraaf 3.1)
zij op of omstreeks 13 juni 2016 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (in/uit een woning gelegen aan de [adres]) heeft weggenomen een televisie (merk LG), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s);
2.
zij op of omstreeks 31 mei 2016 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (uit een centrale hal in een flat gelegen aan het Dijkwater) heeft weggenomen een scootmobiel (merk/type Sterling Elite Rs en/of met kenteken [x]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededaders;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 31 mei 2016 te Zoetermeer, een goed, te weten een scootmobiel (merk/type Sterling Elite Rs en/of met kenteken [x]) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl zij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij te Zoetermeer op of omstreeks 31 mei 2016 anders dan als bewoner en/of gebruiker van een flatgebouw en/of een appartementsgebouw en/of een soortgelijk meergezinshuis en/of van een gebouw, dat voor publiek toegankelijk is, te weten een flat gelegen aan het Dijkwater, zich zonder redelijk doel heeft bevonden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van een zodanig gebouw.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte van de onder 1, 2 primair, 2 subsidiair en 2 meer subsidiair ten laste gelegde feiten zal worden vrijgesproken.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat de verdachte zich als medepleger aan de onder 1 ten laste gelegde diefstal schuldig heeft gemaakt, nu niet kan worden vastgesteld dat de verdachte uitvoeringshandelingen heeft verricht. Van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en haar medeverdachten, waaraan de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd, is niet gebleken. De verdachte dient derhalve van het onder 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
zij op
of omstreeks31 mei 2016 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (uit een centrale hal in een flat gelegen aan het Dijkwater) heeft weggenomen een scootmobiel (merk/type Sterling Elite Rs en
/ofmet kenteken [x]),
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [benadeelde partij 2]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededaders.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – kort en zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat de verdachte van de onder 2 primair ten laste gelegde diefstal behoort te worden vrijgesproken, omdat op grond van de stukken in het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte zich als medepleger aan het ten laste gepleegde heeft schuldig gemaakt.
Bij de beoordeling van dat verweer stelt het hof met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474 voorop dat de kwalificatie medeplegen slechts dan gerechtvaardigd is als de bewezen verklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Dat brengt mee dat, indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, op de rechter de taak rust dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte en diens aanwezigheid op belangrijke momenten.
De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Zeker in dergelijke, in zekere zin afwijkende of bijzondere, situaties dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. Dat geldt in nog sterkere mate, indien het hoofdzakelijk gaat om gedragingen die na het strafbare feit zijn verricht. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke uitzonderlijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij de ten laste gelegde diefstal gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden:
Blijkens het proces-verbaal van aangifte stond de scootmobiel van [benadeelde partij 2] in de hal op de vijfde verdieping van de flat aan de Dijkwater.
Uit het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] blijkt dat hij op de camerabeelden van de centrale ingang van de flat en de liften het volgende heeft gezien. Twee jongens, één jongen met een pet (het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 1]) en één Hindoestaanse jongen (het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 2]), en een meisje, te weten de verdachte, liepen via de centrale toegang de flat binnen. Zij liepen direct naar de liften en stapten de lift in. Het meisje en de Hindoestaanse jongen stapten op de vierde etage uit. De jongen met de pet stapte op de vijfde etage uit. Na ongeveer twintig minuten werd de lege lift naar de vierde en vijfde etage toegestuurd. De liftdeuren gingen open en het meisje ging in de liftopening staan. Zij keek aandachtig in de lift en liet de lift vervolgens leeg doorgaan naar de vijfde etage. Hier stapte de jongen met de pet, samen met de scootmobiel, in de lift. De lift ging opnieuw naar de vierde etage. Hier stapten de Hindoestaanse jongen en het meisje ook weer in. Samen gingen zij richting de begane grond. Zij hadden de grootste lol met zijn drieën. Vervolgens verliet de jongen met het petje op de scootmobel via de centrale hal de flat. De Hindoestaanse jongen en het meisje liepen samen met hem mee naar buiten.
Op grond van het voorgaande is het hof allereerst van oordeel dat de verklaring van de verdachte, inhoudende dat zij zich enkel in het flatgebouw bevond om te schuilen voor de regen, volstrekt ongeloofwaardig is en moet er op grond voor voornoemde feiten en omstandigheden van worden uitgegaan dat de verdachte en haar metgezellen de flat zijn ingegaan ter uitvoering van een plan. Immers blijkt uit het voorgaande dat zij na binnenkomst resoluut en kennelijk doelgericht naar de lift zijn gelopen.
Geconfronteerd met de videobeelden waarop de medeverdachte [medeverdachte 1] de scootmobiel in de lift duwde, heeft de verdachte bij de politie verklaard dat zij op de deur van de woning van het slachtoffer een briefje had zien hangen dat hij geopereerd zou worden, en dat zij tegen de medeverdachte [medeverdachte 1] had gezegd dat hij niet moest jatten van een man zonder tenen (waarmee zij, naar het hof begrijpt, op het slachtoffer doelde). Voorts heeft de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard het raar te hebben gevonden dat de medeverdachte [medeverdachte 1] opeens weg was en vervolgens aan kwam met een scootmobiel. Eenmaal buiten het flatgebouw was zij boos op hem geworden, omdat zij het zielig vond voor aangeefster. Het hof is op grond van voornoemde feiten en omstandigheden echter van oordeel dat de verdachte zich desondanks niet van de diefstal van de scootmobiel heeft gedistantieerd. Integendeel, nu zij gedrieën met de scootmobiel in de lift naar de begane grond zijn gegaan en gedrieën de flat hebben verlaten.
Op grond van voormelde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, is het hof tevens van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar mededaders die in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering. Bij dat oordeel neemt het hof in het bijzonder in aanmerking dat de verdachte en haar mededaders direct en kennelijk doelgericht naar de lift zijn gelopen. De verdachte heeft voorts de lege lift door laten gaan naar de vijfde etage. Vervolgens is zij ook in de lift gestapt waar één van de mededaders al mét de scootmobiel instond, waarna de verdachte en haar mededaders gedrieën met de scootmobiel de flat hebben verlaten. Daarmee acht het hof het ten laste gelegde medeplegen bewezen en verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:

diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan diefstal van een scootmobiel. De verdachte heeft er aldus blijk van gegeven geen respect te hebben voor de persoonlijke eigendommen van anderen. Daarnaast heeft zij voor de benadeelde overlast en financiële schade veroorzaakt. Dit klemt te meer nu de benadeelde gezien haar fysieke gesteldheid afhankelijk is van haar scootmobiel om zich te kunnen verplaatsen.
Bovendien versterken feiten als het onderhavige de in de samenleving heersende gevoelens van angst en onveiligheid.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft het hof in het nadeel van de verdachte voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 december 2016, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van diefstallen en dat zij ten tijde van het plegen van het thans bewezen verklaarde feit in een tweetal proeftijden liep. Een en ander heeft haar er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof tevens acht geslagen op een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 15 september 2016, opgesteld door J. Verheij-Nijland, raadsonderzoeker. Hierin is onder meer vermeld dat de verdachte bekend is bij diverse hulpverleningsinstanties, dat zij in het verleden onder toezicht is gesteld en dat zij gesloten geplaatst is geweest. De verdachte wil nu graag zelfstandig gaan wonen. De Raad schat de kans op herhaling van delictgedrag in als hoog. Bij bewezenverklaring van het ten laste gelegde adviseert de Raad om een (deels) voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen als stok achter de deur, met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte dagbesteding heeft in de vorm van onderwijs of werk en dat zij zich laat begeleiden door Impegno of Vast en Verder, met jeugdreclasseringstoezicht door Jeugdbescherming West Haaglanden.
Daarbij is van belang dat ter terechtzitting in eerste aanleg S. Zoutendijk, werkzaam als raadsonderzoeker bij de Raad voor de Kinderbescherming, is gehoord als deskundige alwaar zij heeft medegedeeld dat het advies van begeleiding door Impegno als bijzonder voorwaarde komt te vervallen.
Het hof heeft daarnaast ook acht geslagen op een ouder rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 21 januari 2016.
Ter terechtzitting in hoger beroep is
M.S. van der Bon, werkzaam als raadsonderzoeker bij de Raad voor de Kinderbescherming, gehoord als deskundige. Zij heeft onder meer verklaard – kort en zakelijk weergegeven – dat het positief is dat de verdachte thans bij Vast en Verder verblijft. De verdachte ontvangt daar één op één begeleiding. De deskundige acht voortzetting van het jeugdreclasseringstoezicht evenwel noodzakelijk om de ingezette positieve lijn vast te kunnen houden.
Met inachtneming van de beschouwingen en de conclusies van de deskundigen en gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, is het hof van oordeel dat het beter gaat met de verdachte sinds zij bij Vast en Verder verblijft, maar dat het – anders dan de raadsvrouw heeft gesteld - van belang is dat het ingezette begeleidingstraject vanuit Jeugdbescherming West wordt voortgezet.
Alles afwegend is het hof evenwel van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van drie weken een passende en geboden reactie vormt, mede gelet op hetgeen het hof hierna zal bepalen ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde straf met parketnummer 09-258408-14.
Vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer09-258408-14
Bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 24 april 2015, gewezen onder parketnummer 09-258408-14, is de verdachte veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, met bevel dat die werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep, in afwijking van de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf, gevorderd dat die vordering wordt afgewezen.
In hoger beroep is echter komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. De in eerste aanleg ingediende vordering is in beginsel gegrond.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, is het hof evenwel van oordeel dat de proeftijd, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde van een meldplicht en met jeugdreclasseringstoezicht vanuit Stichting Jeugdbescherming West, met één jaar moet worden verlengd.
Vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer09-777012-16
Bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 21 januari 2016, gewezen onder parketnummer 09-777012-16, is de verdachte (voor zover hier van belang) veroordeeld tot werkstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie, met bevel dat die werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep, in afwijking van de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf, gevorderd dat die vordering wordt afgewezen.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
Naar het oordeel van het hof zijn er echter termen aanwezig om die vordering af te wijzen.
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde tot een bedrag van € 168,83, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet inhoudelijk betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 68,83 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 31 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding is het hof van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. De vordering zal derhalve voor dat deel worden afgewezen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 68,83, met rente, aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag, met rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77cc en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 3 (drie) weken.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 2 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 68,83 (achtenzestig euro en drieëntachtig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals haar mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2], ter zake van het onder 2 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 68,83 (achtenzestig euro en drieëntachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Verlengtde proeftijd als vermeld in het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 24 april 2015, gewezen onder parketnummer 09-258408-14, met een termijn van
1 (één) jaaronder handhaving van de bijzondere voorwaarden zoals vermeld in dit vonnis
.
Wijst afde vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Den Haag van 6 september 2016, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 21 januari 2016, gewezen onder parketnummer 09-777012-16, voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 20 uur, subsidiair 10 dagen jeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door mr. J.A.C. Bartels,
mr. A.E. Mos-Verstraten en mr. Chr.A. Baardman,
in bijzijn van de griffier mr. C. de Bruin.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 5 januari 2017.
Mr. A.E. Mos-Verstraten is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.