In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om de ontkenning van het vaderschap door de man in hoger beroep. Verzoekster, bijgestaan door haar advocaat mr. S. Ben Ahmed, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 27 september 2013. De man is niet verschenen op de zitting, ondanks dat hij daartoe was opgeroepen. Verzoekster heeft in haar verzoek gesteld dat zij zich in een lastige situatie bevindt, omdat de man in eerste aanleg niet heeft gereageerd op de correspondentie van zowel verzoekster als de rechtbank. Dit heeft het voor haar moeilijk gemaakt om bewijs te leveren dat de man niet haar biologische vader is. Verzoekster heeft geprobeerd haar standpunt te onderbouwen met getuigenverklaringen en andere bewijsstukken, maar de rechtbank heeft haar verzoek afgewezen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 5 november 2014 is gesproken over de mogelijkheid van DNA-onderzoek. Uiteindelijk heeft [naam], de vermoedelijke biologische vader, medewerking verleend aan een vaderschapsonderzoek, waaruit bleek dat hij met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader van verzoekster is. Gezien deze uitkomst heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man toegewezen. De griffier is opgedragen om een afschrift van de beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [geboorteplaats] na drie maanden, indien er geen cassatie is ingesteld.