ECLI:NL:GHDHA:2017:138

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2017
Publicatiedatum
27 januari 2017
Zaaknummer
200.135.519/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontkenning van vaderschap in hoger beroep met DNA-onderzoek als bewijs

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om de ontkenning van het vaderschap door de man in hoger beroep. Verzoekster, bijgestaan door haar advocaat mr. S. Ben Ahmed, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 27 september 2013. De man is niet verschenen op de zitting, ondanks dat hij daartoe was opgeroepen. Verzoekster heeft in haar verzoek gesteld dat zij zich in een lastige situatie bevindt, omdat de man in eerste aanleg niet heeft gereageerd op de correspondentie van zowel verzoekster als de rechtbank. Dit heeft het voor haar moeilijk gemaakt om bewijs te leveren dat de man niet haar biologische vader is. Verzoekster heeft geprobeerd haar standpunt te onderbouwen met getuigenverklaringen en andere bewijsstukken, maar de rechtbank heeft haar verzoek afgewezen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 5 november 2014 is gesproken over de mogelijkheid van DNA-onderzoek. Uiteindelijk heeft [naam], de vermoedelijke biologische vader, medewerking verleend aan een vaderschapsonderzoek, waaruit bleek dat hij met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader van verzoekster is. Gezien deze uitkomst heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man toegewezen. De griffier is opgedragen om een afschrift van de beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [geboorteplaats] na drie maanden, indien er geen cassatie is ingesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 25 januari 2017
Zaaknummer : 200.139.519/01
Rekestnummer rechtbank : F1 RK 12-2167
Zaaknummer rechtbank : 403901
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat: mr. S. Ben Ahmed te Rotterdam,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats 2] [land] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man.
Op grond van het bepaalde in artikel 44 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
het Ressortsparket van het openbaar ministerie in het arrondissement Den Haag,
hierna te noemen: het openbaar ministerie.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

Verzoekster is op 30 december 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 27 september 2013 van de rechtbank Rotterdam.
Bij het hof is voorts van de zijde van verzoekster op 31 juli 2014 een V-formulier ingekomen van diezelfde datum met bijlagen.
Het openbaar ministerie heeft bij brief van 5 augustus 2014 aan het hof laten weten af te zien van de mogelijkheid te concluderen en niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 5 november 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- verzoekster, bijgestaan door haar advocaat.
De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Na de zitting zijn van de zijde van de vrouw de volgende stukken bij het hof ingekomen:
  • op 13 november 2015 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
  • op 9 september 2016 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
  • op 15 september 2016 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de tussenbeschikking van 15 januari 2013 van de rechtbank Rotterdam en de bestreden beschikking.
Bij de tussenbeschikking van 15 januari 2013 is de behandeling van de zaak pro forma aangehouden, in afwachting van de nadere stukken van verzoekster.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek (van 19 juni 2012) van verzoekster strekkende tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- verzoekster is op [geboortedatum] te [geboorteplaats] geboren uit [naam] (verder: [naam] );
- [naam] en de man zijn op [trouwdatum] te [plaats] gehuwd. Het huwelijk is op [datum] ontbonden door inschrijving van de echtscheiding in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand;
- [naam] is op [datum] overleden.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. Ter beoordeling van het hof ligt voor de ontkenning van het vaderschap van de man met betrekking tot verzoekster.
2. Verzoekster verzoekt - voor zover de wet het toelaat uitvoerbaar bij voorraad - de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man toe te wijzen.
3. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat zij zich in een lastige situatie bevindt nu de man in eerste aanleg niet heeft gereageerd op de correspondentie van zowel verzoekster als de rechtbank. Dientengevolge is het voor verzoekster lastig het bewijs te leveren dat de man niet haar biologische vader is. Ook het ontbreken van een reactie op haar verzoek aan de vermoedelijke biologische vader, [naam] , geboren te [geboorteplaats] [land] op [geboortedatum] , (verder: [naam] ) om mee te werken aan een DNA-onderzoek, bemoeilijkt haar bewijspositie. Verzoekster heeft door middel van andere feiten en omstandigheden, waaronder getuigenverklaringen en een verklaring van [naam] , haar standpunt zoveel mogelijk getracht te onderbouwen. Zij is van mening dat zij hierin is geslaagd en dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat deze bewijsstukken onvoldoende zijn om aan te nemen dat [naam] de biologische vader van verzoekster is. Nu ook de moeder van verzoekster niet meer in staat is om haar standpunt te onderbouwen, ligt het haars inziens in de rede dat de naaste familieleden van verzoekster (haar oma en tante) dienen te worden gehoord door het hof.
4. De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 5 november 2014. Bij die gelegenheid is gesproken over de mogelijkheid dat verzoekster de broer van de man zou benaderen voor een DNA-onderzoek. Tevens is de optie besproken om DNA-onderzoek bij de zuster van [naam] te laten verrichten.
5. Uit een rapport van 6 september 2016 van Sanquin Diagnostiek blijkt dat [naam] alsnog medewerking heeft verleend aan een zogenoemd vaderschapsonderzoek. Uit dit onderzoek is gebleken dat [naam] (met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid) inderdaad de biologische vader is van verzoekster.
6. Gelet op de uitkomst van voormeld onderzoek zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man toewijzen.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
verklaart de ontkenning van het vaderschap van de man met betrekking tot verzoekster gegrond;
draagt de griffier op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking - en indien daartegen geen cassatie is ingesteld - een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [geboorteplaats] .
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E. Sutorius-van Hees, C. van Nievelt, en M.Th. Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. H.B. Brandwijk als griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 januari 2017.