ECLI:NL:GHDHA:2017:1342

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2017
Publicatiedatum
12 mei 2017
Zaaknummer
BK-16/00397
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van het beroep van belanghebbende tegen een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2014. De belanghebbende, [X], had op 6 december 2015 bezwaar gemaakt tegen de aanslag die door de Inspecteur van de Belastingdienst was opgelegd. De Inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna belanghebbende op 4 januari 2016 beroep instelde bij de Rechtbank. De Rechtbank verklaarde het beroep echter niet-ontvankelijk, omdat het beroep te vroeg was ingesteld, voordat de uitspraak op bezwaar was gedaan.

In hoger beroep heeft het Hof de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de Rechtbank terecht had geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was. Het Hof oordeelde dat belanghebbende geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd, en het Hof oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-16/00397

Uitspraak d.d. 10 mei 2017

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Eindhoven, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (hierna: de Rechtbank) van 19 juli 2016, nummer SGR 16/337, betreffende de onder 1.1 vermelde aanslag.

Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 27 november 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2014 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.979 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.010. De aanslag bedraagt, na verrekening van de ingehouden loonheffingen en de voorlopige aanslag, nihil.
1.2.
Belanghebbende heeft op 6 december 2015 tegen de aanslag bezwaar gemaakt.
1.3.
Op 4 januari 2016 heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 46.
1.4.
Bij uitspraak op bezwaar van 17 maart 2016 heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.
1.5.
De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 15 februari 2017, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Ter zitting is tevens behandeld het hoger beroep van [Y] , kenmerk BK-16/00396, betreffende de aan hem voor het jaar 2014 opgelegde aanslag IB/PVV. Voor zover in die zaak door partijen stukken zijn overgelegd, worden die stukken geacht ook in de onderhavige procedure te zijn overgelegd. Tevens wordt hetgeen door partijen in die zaak voor het overige is aangevoerd, aangemerkt als te zijn aangevoerd in de onderhavige zaak. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier één proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde staat in hoger beroep het volgende vast:
3.1.
Met dagtekening 9 oktober 2014 is aan belanghebbende voor het jaar 2014 een voorlopige aanslag IB/PVV tot een te betalen bedrag van € 561 opgelegd.
3.2.
Op 18 augustus 2015 heeft belanghebbende voor het jaar 2014 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.979 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.010. Haar echtgenoot, de heer [Y] , heeft op dezelfde datum aangifte IB/PVV 2014 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.288.

Geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of het beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
4.2.
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag.
5.2.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Oordeel van de Rechtbank

6. De Rechtbank heeft het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
"
Beoordeling van het geschil
3. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) begint de termijn waarbinnen een beroep kan worden ingesteld op de dag na die waarop het desbetreffende besluit is bekendgemaakt. Wordt eerder beroep ingesteld dan is het beroep, op grond van artikel 6:10, eerste lid, van de Awb, niet-ontvankelijk, tenzij het besluit al wel tot stand was gekomen of de belanghebbende redelijkerwijs kon menen dat dit het geval was.
4. Uit hetgeen is vermeld onder 1 blijkt dat eiseres voortijdig beroep heeft ingesteld. Eiseres heeft immers op 4 januari 2016 beroep aangetekend terwijl verweerder niet eerder dan op 17 maart 2016 uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Nu het bezwaarschrift, naar verweerder onweersproken heeft verklaard, eerst op 4 februari 2016 in behandeling is genomen, kan evenmin worden aangenomen dat het besluit ten tijde van de indiening van het beroepschrift op 4 januari 2016 reeds tot stand gekomen was. Dat eiseres niettemin redelijkerwijs kon menen dat het besluit ten tijde van de indiening van het beroepschrift reeds tot stand gekomen was, is gesteld noch gebleken. Van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 6:10, eerste lid, van de Awb, op grond waarvan niet-ontvankelijkverklaring achterwege zou moeten blijven, is dan ook geen sprake.
5. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard. Dat betekent dat het beroep niet inhoudelijk wordt beoordeeld.
Proceskosten
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding."

Beoordeling van het hoger beroep

7.1.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank het beroep van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft in hoger beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gebracht die, indien aannemelijk bevonden, het Hof tot een ander oordeel zouden kunnen brengen. Het Hof maakt de beslissing van de Rechtbank en de gronden waarop zij berust tot de zijne.
7.2.
Gelet op het bovenstaande is het hoger beroep ongegrond.

Proceskosten

8. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. H.A.J. Kroon, mr. G.J. van Leijenhorst en mr. J.J.J. Engel, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.A. Brits. De beslissing is op 10 mei 2017 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.