ECLI:NL:GHDHA:2017:1301

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2017
Publicatiedatum
9 mei 2017
Zaaknummer
200.195.161/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en rectificatie van procespartij in civiele procedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [verzoeker] tegen de beschikking van de kantonrechter te Rotterdam, waarin zijn verzoek om wedertewerkstelling en rectificatie van de procespartij is afgewezen. [verzoeker] was werkzaam als beveiligingsmedewerker voor RBC Special Services BV en is op 8 januari 2016 op staande voet ontslagen wegens bedrog. Het hof heeft vastgesteld dat het ontslag onverwijld is gegeven en dat er sprake was van een dringende reden. De kantonrechter had geoordeeld dat [verzoeker] de verkeerde rechtspersoon had betrokken in zijn verzoekschrift, namelijk RBC Nederland BV in plaats van RBC Special Services BV. Het hof oordeelt dat deze vergissing niet in de verdediging van RBC is geschaad, aangezien RBC Special Services BV op de hoogte was van de situatie en inhoudelijk verweer heeft gevoerd. Het hof heeft het verzoek tot rectificatie toegewezen en de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, met verbetering van gronden. Het verzoek van [verzoeker] tot het treffen van een voorlopige voorziening is afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 200.195.161/01
Zaaknummer rechtbank : 4889026 / VZ VERZ 16-4203

beschikking van 16 mei 2017

inzake

[verzoeker] ,

wonende te Rotterdam,
verzoeker,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. B. Özates te Rotterdam,
tegen:

1. RBC Nederland B.V.,

gevestigd te Rotterdam,

2. RBC Special Services B.V.,

gevestigd te Rotterdam,
verweerders,
hierna gezamenlijk ook te noemen: RBC,
advocaat: mr. E. Wilke te Schiedam.

Het geding

Bij beroepschrift (met producties), ingekomen ter griffie van het hof op 12 juli 2016, is [verzoeker] in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam, van 12 april 2016, gewezen tussen [verzoeker] en RBC Nederland BV. In zijn beroepschrift heeft [verzoeker] drie grieven tegen de beschikking van de kantonrechter aangevoerd, en heeft hij tevens een incidentele vordering tot verkrijging van een voorlopige voorziening ingediend. RBC Nederland BV heeft een verweerschrift (met productie) ingediend. Op 14 november 2016 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Ter gelegenheid hiervan zijn alle partijen verschenen, en heeft mr. Wilke meegedeeld dat het verweerschrift mede is ingediend namens RBC Special Services BV. Tenslotte hebben partijen het hof verzocht om een beschikking te wijzen.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Het hof gaat uit van de door de kantonrechter onder 2.1 tot en met 2.3 van de bestreden beschikking vermelde feiten, nu hiertegen in hoger beroep geen bezwaren zijn ingediend.
2. Het gaat in deze zaak om het volgende. [verzoeker] was vanaf 20 januari 2015, aanvankelijk op grond van een uitzendovereenkomst en vanaf 5 oktober 2015 op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar, werkzaam voor RBC Special Services BV in de functie van beveiligingsmedewerker. Op 8 januari 2016 is hij op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief is vermeld:
“De reden voor ontslag op staande voet is bedrog, welke als volgt is te omschrijven;Omstreeks 23.40 uur heeft het HCT een open hekwerk aangetroffen en is hiervan een melding van gemaakt. Bijgevolg bent u opgebeld met de vraag of u het hekwerk die avond had gesloten. Hierop heeft u geantwoord dat u het hekwerk had gesloten.Het hekwerk is vervolgens geïnspecteerd op inbraakschade, en bij het uitblijven hiervan afgesloten. Hedenochtend is gebleken dat ook het schuifhek niet dicht was dat rechtstreeks toegang geeft tot de openbare weg. Hierdoor is er een groot ISPS gat geweest vanaf 17.15 uur tot aan 23.40 uur (totaal 6.5 uur).Door uw collega (…) is op 5 januari 2016 aangegeven dat het hekwerk omstreeks 17.15 uur gesloten kon worden. Hierop heeft u telefonisch aangegeven het hekwerk omstreeks 19.15 uur te hebben gesloten. Daarnaast is dit schriftelijk in uw dienstrapport genoteerd.Resumerend bent u met uw taak in gebreke gebleven, en heeft u tevens valsheid in geschrifte gepleegd d.m.v. een valse notatie in uw dienstrapport.Uit camerabeelden is namelijk gebleken dat u ten tijden van 19.00 uur tot aan 19.40 uur pizza heeft gegeten (…) samen met uw HCT collega.Op andere camerabeelden is te zien dat er geen surveillant/HCT is geweest tot aan 20.30 uur. Wel zien we dat u omstreeks 20.30 uur samen met uw HCT collega bij het hekwerk ter plaatse bent en dat de hekwerken worden dichtgedraaid. Het is onzeker om te zien of de kettingsloten worden aangebracht.(…)Uiteindelijk zien we dat er om 23.40 uur het HCT zonder uit te stappen door een opening van het hekwerk rijdt, welke verklaard dat een deel nog open stond.Bijgevolg kunnen wij uit deze camerabeelden constateren dat het hekwerk vanaf 17.15 uur tot aan 23.40 uur heeft opengestaan.Door uw gebrek aan handelen is al het vertrouwen in u als persoon teniet gedaan, maar nog heeft u daarnaast de naam van RBC Special Services BV in diskrediet gebracht.”[verzoeker] heeft de nietigheid ingeroepen van het ontslag op staande voet. In eerste aanleg heeft hij een verzoekschrift ingediend tegen RBC Nederland BV, waarin hij – kort gezegd – primair wedertewerkstelling heeft verzocht, en subsidiair een billijke vergoeding en een gefixeerde schadevergoeding, met verval van het concurrentiebeding en het relatiebeding. In het kader van een voorlopige voorziening heeft hij loondoorbetaling verzocht. RBC Nederland BV heeft primair aangevoerd dat [verzoeker] niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat hij de verkeerde rechtspersoon in rechte heeft betrokken. Subsidiair heeft RBC Nederland BV/RBC Special Services BV zich op het standpunt gesteld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. Voor het geval het ontslag op staande voet wordt vernietigd heeft RBC Nederland BV/RBC Special Services BV verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat [verzoeker] de verkeerde rechtspersoon in rechte heeft betrokken, en heeft alle verzoeken van zowel [verzoeker] als RBC Nederland BV afgewezen. [verzoeker] is hiervan in hoger beroep gekomen. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [verzoeker] zijn primaire verzoek tot wedertewerkstelling ingetrokken, en zijn subsidiaire verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding gehandhaafd.
Verzoek tot rectificatie van RBC Nederland BV in RBC Special Services BV
3. De grieven van [verzoeker] klagen er over dat de kantonrechter het verzoek van [verzoeker] om rectificatie van RBC Nederland BV in RBC Special Services BV ten onrechte heeft afgewezen, nu er sprake is van een voor de wederpartij kenbare vergissing, terwijl er van enige benadeling in de verdediging geen sprake is geweest. Daarbij heeft de kantonrechter volgens [verzoeker] ten onrechte het in eerste aanleg gedane voorwaardelijke tegenverzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst beschouwd als zijnde een verzoek van RBC Nederland BV, terwijl dit is gedaan door RBC Special Services BV.
4. De grieven slagen. Vast staat dat [verzoeker] reeds bij brief van 22 januari 2016 de nietigheid heeft ingeroepen van het ontslag op staande voet. Deze brief is gericht aan RBC Nederland Bewaking, zijnde de handelsnaam van RBC Special Services BV. RBC Special Services BV was derhalve op de hoogte van het verweer van [verzoeker] tegen zijn ontslag. [verzoeker] heeft onweersproken aangevoerd dat het vestigingsadres van RBC Nederland BV en RBC Special Services BV hetzelfde is. RBC Nederland BV had redelijkerwijs kunnen en moeten begrijpen dat de vermelding van RBC Nederland BV in het verzoekschrift als werkgever van [verzoeker] , berustte op een kennelijke vergissing, en dat bedoeld was RBC Special Services BV. Deze kennelijke vergissing is mede veroorzaakt doordat RBC Special Services BV als handelsnaam RBC Nederland Bewaking voert. In het logo op al haar briefpapier is deze handelsnaam vermeld, waarbij het woordje “Bewaking” door het kleinere lettertype minder opvalt, zodat er bij oppervlakkige lezing lijkt te staan: “RBC Nederland”. Het hof is met [verzoeker] van oordeel dat RBC door een rectificatie van de in het geding betrokken procespartij niet in haar verdedigingsbelang is geschaad. Dit blijkt reeds uit het feit dat RBC Special Services BV, hoewel formeel (nog) geen partij in de procedure, in eerste aanleg bij monde van RBC Nederland BV wel inhoudelijk verweer heeft gevoerd en ook een voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft gedaan. Ook in hoger beroep is RBC Special Services BV verschenen en heeft zij inhoudelijk verweer gevoerd.
5. Uit het bovenstaande vloeit voort dat het hof het verzoek tot rectificatie alsnog zal toewijzen, in die zin dat in plaats van RBC Nederland BV als partij in deze procedure aangemerkt dient te worden: RBC Special Services BV.
Beoordeling van het ontslag op staande voet
6. [verzoeker] is van mening dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven, aangezien het ontslag niet onverwijld is gegeven en er geen sprake is van een dringende reden die het ontslag op staande voet rechtvaardigt. Het hof overweegt hierover het volgende.
7. Het hof is met RBC Special Services BV van oordeel dat het ontslag onverwijld is gegeven. RBC Special Services BV heeft op 6 januari 2016 van haar opdrachtgever APM bericht gekregen dat op 5 januari 2016 omstreeks 23.40 uur een open hekwerk is aangetroffen, dat hierop telefonisch contact is opgenomen met [verzoeker] en dat hij desgevraagd telefonisch heeft gezegd dat hij het hekwerk had afgesloten, en dat in de ochtend van 6 januari 2016 bovendien is gebleken dat ook het schuifhek dat rechtstreeks toegang geeft tot de openbare weg niet dicht was. RBC Special Services heeft gesteld dat zij, voorafgaande aan het ontslag op staande voet op 8 januari 2016, eerst nader onderzoek heeft gedaan naar het gebeuren. Uit de stellingen van RBC en de overgelegde stukken blijkt dat dit onderzoek niet in de eerste plaats zag op de vraag of [verzoeker] in de avond van 5 januari 2016 het hekwerk al dan niet had afgesloten, maar vooral op de vraag of [verzoeker] daarover telefonisch had gelogen en of het door [verzoeker] van die avond opgemaakte dienstrapport in overeenstemming was met de waarheid. In zijn dienstrapport van die avond had [verzoeker] immers vermeld bij het tijdstip 19.15 uur: “Het hek van de SA3 naar de 2e fase afgesloten met kettingslot.” RBC heeft gesteld dat haar uit camerabeelden is gebleken dat [verzoeker] het hekwerk niet had afgesloten, en dat [verzoeker] om 19.15 uur een pizza aan het eten was met collega’s, zodat zijn vermelding in het dienstrapport niet juist kon zijn. Gelet op het feit dat het ging om een incident op een extern terrein van een opdrachtgever, en om een ernstige verdenking jegens [verzoeker] ter zake van bedrog, brengt het feit dat RBC Special Services BV enkele dagen tijd heeft genomen voor nader onderzoek niet mee dat het ontslag niet meer als onverwijld kan worden aangemerkt. Dat RBC Special Services reeds op 6 januari 2016 op de hoogte was gesteld van het feit dat het hekwerk niet was afgesloten doet hier niet aan af. De reden van het ontslag op staande voet van [verzoeker] was blijkens de ontslagbrief immers niet dat hij had verzuimd het hekwerk te sluiten, maar dat hij in dit verband bedrog had gepleegd, daaruit bestaande dat hij daarover zowel telefonisch als schriftelijk in zijn dienstrapport onwaarheid had verklaard.
8. Het verweer van [verzoeker] dat tijdens zijn ziekte de veiligheidsregels omtrent het sluiten van de hekken waren gewijzigd, zodat hij – naar het hof begrijpt – niet precies wist welke hekken er wel en niet gesloten moesten worden, wordt verworpen. In het rapport van APM Terminals is vermeld dat rond 17.15 uur is doorgegeven dat het hekwerk op SA3 naar het Star-terrein afgesloten kon worden. Dat [verzoeker] op dat moment niet heeft begrepen om welk hekwerk het ging dat hij moest sluiten, heeft hij onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd. Uit de vermelding in zijn dienstrapport dat hij rond 19.15 uur het hek van de SA3 naar de 2e fase had afgesloten met een kettingslot, blijkt veeleer dat [verzoeker] precies wist om welk hek het ging en wat er van hem werd verwacht.
9. Het verweer van [verzoeker] in eerste aanleg dat hij op het moment dat hij het verzoek van de meldkamer kreeg om de hekken te sluiten bezig was met de begeleiding van personen op het terrein, waardoor hij niet direct gevolg kon geven aan dit verzoek, waarna dit verzoek vervolgens aan zijn aandacht is ontsnapt, kan evenmin slagen. Dit verweer ziet er immers aan voorbij dat [verzoeker] niet in de eerste plaats is ontslagen omdat hij vergeten is het hekwerk te sluiten, maar omdat hij hierover zowel telefonisch als in zijn dienstrapport heeft gelogen.
10. Het betoog van [verzoeker] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep dat er drie hekken waren, waarvan er twee als gevolg van een mechanisch defect niet konden worden afgesloten en hij het derde hek ook echt heeft afgesloten, wordt eveneens verworpen. [verzoeker] heeft niet weersproken dat van hem werd verwacht dat hij de hekken afsloot met een hangslot, en in zijn dienstrapport heeft hij ook vermeld dat hij dit had gedaan. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat en waarom een mechanisch defect aan een hek, indien al aanwezig, het sluiten van dit hek met behulp van een hangslot zou verhinderen. Het betoog van [verzoeker] dat hij het derde hek wel degelijk heeft afgesloten kan hem evenmin baten, nu hij heeft erkend dat hij ook dit hekwerk niet op de vereiste wijze heeft afgesloten met behulp van een hangslot. Hieruit volgt dat de vermelding in zijn dienstrapport dat hij het hek van de SA3 naar de 2e fase zou hebben afgesloten met behulp van een hangslot rond 19.15 uur niet juist kan zijn, niet alleen omdat [verzoeker] heeft erkend dat hij het hek niet heeft afgesloten met behulp van een hangslot maar bovendien aangezien [verzoeker] niet heeft weersproken dat uit camerabeelden blijkt dat [verzoeker] tussen 19.00 uur en 19.40 uur aan het eten was. Evenmin heeft [verzoeker] gemotiveerd weersproken dat rond 23.37 uur de melding is gedaan dat de hekken bij SA3 open stonden, en dat er geen kettingslot om zat, waarna [verzoeker] door zijn collega [collega] is opgebeld en telefonisch heeft verteld dat hij het hekwerk rond 19.00 uur had afgesloten. Ook deze telefonische mededeling was onjuist, aangezien [verzoeker] het hekwerk immers niet had afgesloten met behulp van een hangslot, zoals van hem werd verwacht, en ook het tijdstip 19.00 uur niet juist kon zijn aangezien [verzoeker] toen net aan het eten was. In de ontslagbrief van 8 januari 2016 heeft RBC vermeld dat op camerabeelden te zien is dat er geen surveillant/HCT bij het betreffende hekwerk is geweest tot aan 20.30 uur. Wel is, aldus RBC, te zien dat [verzoeker] omstreeks 20.30 uur samen met een HCT collega bij het hekwerk ter plaatse is en dat de hekwerken worden dichtgedraaid, waarbij “onzeker is om te zien of de kettingsloten worden aangebracht”; uit de erkenning van [verzoeker] volgt dat dit laatste niet het geval is geweest.
Het hof is van oordeel dat RBC voldoende gronden had om [verzoeker] op staande voet te ontslaan. Daarbij overweegt het hof dat van een beveiligingsmedewerker als [verzoeker] een hoge mate van integriteit mag worden verlangd. [verzoeker] heeft niet alleen verzuimd om het hekwerk – met behulp van een hangslot, zoals vereist – te sluiten, terwijl hem dat door de meldkamer expliciet was gevraagd, maar heeft vervolgens later op de avond desgevraagd telefonisch in strijd met de waarheid gezegd dat hij het hekwerk rond 19.00 uur wél had afgesloten en heeft bovendien in zijn dienstrapport – eveneens in strijd met de waarheid – vermeld dat hij rond 19.15 uur het hek van de SA3 naar de 2e fase had afgesloten met een kettingslot. Deze feiten en omstandigheden zijn dermate ernstig, waarbij het hof met name de mondelinge en schriftelijke onwaarheden zwaar weegt, dat het ontslag op staande voet naar het oordeel van het hof gerechtvaardigd was. RBC Special Services heeft in dit verband onweersproken verwezen naar artikel 19 van de toepasselijke CAO voor de Beveiligingsbranche, waarin – onder verwijzing naar het bijzondere karakter van de beveiligingsfunctie en de daarmee verbonden specifieke taken – vermeld is dat in aanvulling op artikel 7:678 BW als dringende reden in ieder geval wordt beschouwd: “het zich schuldig maken aan (…) bedrog en/of andere strafbare feiten (…) waardoor de werknemer het vertrouwen van de werkgever en/of zijn opdrachtgever(s) verliest.” RBC Special Services heeft terecht aangevoerd dat hiervan in het onderhavige geval sprake is. Dat het ontslag op staande voet ernstige gevolgen voor [verzoeker] heeft gehad, is onvoldoende zwaarwegend voor een ander oordeel.
11. Het hof komt aan het geven van enige bewijsopdracht niet toe, nu geen concreet en gespecificeerd bewijs is aangeboden van feiten die, indien bewezen, leiden tot een andere beslissing.
12. Het hof is, gelet op het bovenstaande, van oordeel dat de kantonrechter de verzoeken van [verzoeker] terecht (zij het op onjuiste gronden) heeft afgewezen. Dit betekent dat de beschikking van de kantonrechter zal worden bekrachtigd, met verbetering van gronden, en onder rectificatie van RBC Special Services BV als procespartij. Het verzoek van [verzoeker] tot het treffen van een voorlopige voorziening zal worden afgewezen. [verzoeker] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
  • wijst het verzoek van [verzoeker] tot het treffen van een voorlopige voorziening af;
  • bekrachtigt, met verbetering van gronden, de beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam, van 12 april 2016, gewezen tussen [verzoeker] en RBC Nederland BV, met dien verstande dat in plaats van RBC Nederland BV als partij in deze procedure aangemerkt dient te worden: RBC Special Services BV;
  • veroordeelt [verzoeker] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van RBC tot op heden begroot op € 718,- aan verschotten en € 1788,- aan salaris advocaat (2 punten tarief II);
  • verklaart deze beschikking ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M.T. van der Hoeven-Oud, F. Damsteegt-Molier en M. Flipse en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 mei 2017 in aanwezigheid van de griffier.