ECLI:NL:GHDHA:2017:1258
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bepaling van een voorlopige omgangsregeling in het omgangshuis en de rechtsstrijd rondom het ouderlijk gezag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een voorlopige omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind. De vader, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam, verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de omgangsregeling, zoals eerder vastgesteld door het hof 's-Hertogenbosch, te handhaven. De moeder verweerde zich tegen dit verzoek en vroeg het hof om het appel van de vader niet-ontvankelijk te verklaren of ongegrond te verklaren.
De rechtbank had in haar beschikking van 23 juni 2016 bepaald dat de minderjarige onder toezicht werd gesteld van de gecertificeerde instelling, de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering Rotterdam. De vader had in zijn verzoekschrift aangegeven dat hij alleen belast wilde worden met het ouderlijk gezag, of samen met de moeder. De rechtbank had een voorlopige omgangsregeling vastgesteld waarbij de vader de minderjarige kon ontmoeten in het Omgangshuis, met specifieke voorwaarden omtrent de frequentie en duur van de contacten.
Het hof oordeelde dat de rechtbank niet buiten de rechtsstrijd van partijen was getreden door de voorlopige omgangsregeling vast te stellen, aangezien de vader zelf om een omgangsregeling had verzocht. Het hof bekrachtigde de bestreden beschikking, waarbij het belang van de minderjarige voorop stond. De beslissing benadrukte de noodzaak van een veilige en beschermde omgeving voor de omgang tussen de vader en de minderjarige, en de rol van de gecertificeerde instelling in dit proces.