Uitspraak
uitspraak d.d. 3 mei 2017
[X] te [Z] , belanghebbende,
de heffingsambtenaar van de gemeente Nissewaard, de heffingsambtenaar,
Beschikking, aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
Loop van het geding in hoger beroep
De Verordening
Vaststaande feiten
Oordeel van de rechtbank
Niet in geschil is dat de woning geheel voorzien is van dubbele beglazing en dat de woning een energielabel G heeft. Dit geldt ook voor het vergelijkingsobject [B] . Het vergelijkingsobject [C] heeft een energielabel F.
Tussen partijen is voorts niet in geschil dat het vergelijkingsobject [B] op 1 mei 2014 is verkocht voor € 251.000,- en dat de perceeloppervlakte van dit vergelijkingsobject circa 62 m² kleiner is dan het perceel van de woning. Het vergelijkingsobject [C] is op 6 september 2013 verkocht voor € 205.000,-. Dit object staat, net als de onroerende zaak, op erfpachtgrond. De taxateur heeft in het rapport aangegeven en ter zitting – onweersproken – toegelicht dat van het perceel van [C] circa 100 m² openbare weg en sloot is, zodat de bruikbare perceeloppervlakte circa 315 m² is, derhalve een verschil van circa 155 m² met de woning. De taxateur heeft voorts – onweersproken – ter zitting aangevoerd dat de kopers van het vergelijkingsobject [C] destijds de mogelijkheid hadden de grond in eigendom te verkrijgen en dat de vraagprijs € 70.000,- was. De kopers hebben daar overigens van afgezien en in plaats daarvan in overleg met de grondeigenaar de erfpachtcanon verlengd met 50 jaar tot 2075 met een aangepaste jaarlijkse aanvangscanon van € 1.875,-. Bij de bepaling van de waarde in het kader van de Wet WOZ moet worden uitgegaan van de waarde die de onroerende zaak heeft wanneer de volle en onbezwaarde eigendom zou worden overgedragen. Indien wordt uitgegaan van een grondwaarde tussen € 50.000,- en
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de totale oppervlakte van de woning (met aanbouw, garage, schuur en dakkapel) groter is dan van de vergelijkingsobjecten.
Zo heeft hij geen taxatierapport of matrix overgelegd die de waarde onderbouwd. Evenmin heeft hij zijn stelling dat reparaties ter hoogte van een bedrag van circa € 35.000,- noodzakelijk zijn en zouden moeten worden uitgevoerd en aldus op de door [de heffingsambtenaar] vastgestelde waarde in mindering zou moeten worden gebracht, nader onderbouwd of toegelicht.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 248,- (0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).