ECLI:NL:GHDHA:2017:1181

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
26 april 2017
Zaaknummer
22-004814-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake diefstal van kleding in een zwembad

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in Nigeria in 1968 en thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 100,00, subsidiair 2 dagen hechtenis, wegens diefstal van kleding in een zwembad te Monster op 10 juli 2016. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en handhaving van de straf. De verdediging voerde aan dat de verklaring van de verdachte bij de politie uitgesloten moest worden van bewijs, omdat hij geen afstand had gedaan van zijn recht op verhoorbijstand. Het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk afstand had gedaan van dit recht en dat er geen sprake was van een vormverzuim. Het hof achtte de diefstal wettig en overtuigend bewezen en verklaarde de verdachte strafbaar. De straf werd bepaald op een geldboete van € 100,00, subsidiair 2 dagen hechtenis, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van hetgeen meer of anders was ten laste gelegd.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004814-16
Parketnummer: 09-143542-16
Datum uitspraak: 26 april 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 20 oktober 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Nigeria) op [geboortejaar] 1968,
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 13 april 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van € 100,--, subsidiair 2 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 juli 2016 te Monster, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen meerdere kledingstukken, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan zwembad [x] en/of aan onbekend gebleven personen, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 100,--, subsidiair 2 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Verweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft – onder verwijzing naar de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Salduz – betoogd dat de door de verdachte bij de politie op 11 juli 2016 afgelegde verklaring, van het bewijs dient te worden uitgesloten nu hij geen afstand heeft gedaan van zijn recht op verhoorbijstand, een en ander zoals nader weergegeven in de door de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde appel-schriftuur van 7 november 2016.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting en het dossier stelt het hof het volgende vast.
Blijkens de processen-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte van 11 juli 2016 met nummers PL-1500-2016193007-19 en PL-1500-2016193007-21 (blz. 137-139 en blz. 140-143) met als aanvangstijden respectievelijk 11:34 en 15:20 uur, heeft de verdachte voorafgaande aan zijn verhoor op 11 juli 2016 (reeds) omstreeks 11:00 uur overleg gevoerd met zijn advocate mr. Tanoghi (het hof begrijpt: M. Tanoglu).
Vervolgens heeft de verbalisant blijkens voornoemde processen-verbaal aan de verdachte bij aanvang van het verhoor medegedeeld dat de verdachte afstand kan doen van het recht op verhoorbijstand van een advocaat en heeft de verbalisant de verdachte daarbij geïnformeerd over de gevolgen daarvan. De verdachte heeft daarop verklaard dat hij geen gebruik wil maken van verhoorbijstand van een advocaat omdat hij een verklaring wil afleggen zonder zijn raadsvrouw. De verbalisant heeft daarop aan de verdachte medegedeeld dat hij altijd nog op zijn beslissing kan terugkomen.
Tijdens het verhoor aangevangen om 11:34 heeft de verbalisant aan de verdachte gevraagd: “Je hebt aangegeven geen raadsman bij het verhoor aanwezig te hebben, klopt dat? De verdachte heeft hierop geantwoord: “Ja.”
Tijdens het verhoor aangevangen om 15:20 heeft de verbalisant aan de verdachte gevraagd:
“Je wilde geen advocaat bij dit verhoor aanwezig hebben, klopt dat?”
De verdachte heeft hierop geantwoord:
“Ja, dat wil ik”.
Gelet op hetgeen de verdachte heeft verklaard in onderlinge samenhang gelezen, is het hof van oordeel dat de verdachte afstand heeft gedaan van verhoorbijstand bij zijn verhoor.
Dat de verdachte op enig moment in de avond van 10 juli 2016 zich hierover ten overstaande van de politie anderszins heeft uitgelaten gelet op het Meldingsformulier consultatiebijstand - verzonden op 10 juli 2016 omstreeks 22:46 - doet aan het voorgaande niet af. Het hof betrekt daar ook bij dat uit het Meldingsformulier inverzekeringstelling dat is verzonden op 11 juli 2016 omstreeks 11:56, volgt dat de verdachte inmiddels geen advocaat bij het verhoor (meer) wenste. Dat past bij de hiervoor reeds genoemde processen-verbaal verhoor meerderjarige verdachte waarin de verdachte desgevraagd zegt afstand te doen van zijn recht op verhoorbijstand.
Naar het oordeel van het hof is er geen sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, zodat bewijsuitsluiting niet aan de orde is.
Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij opof omstreeks10 juli 2016 te Monster, gemeente Westland, tezamen en in vereniging meteen of meeranderen,althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen meerdere kledingstukken,in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan zwembad [x]en/of aan onbekend gebleven personen, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/ofzijn mededaders.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

Diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan diefstal van kleding in een zwembad. Dergelijke feiten maken inbreuk op het eigendomsrecht van het slachtoffer en veroorzaken overlast bij het slachtoffer, dat zich geconfronteerd ziet met de verdwijning van zijn eigendommen.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf en de strafmaat acht geslagen op het Uittreksel Justitiële documentatie d.d. 29 maart 2017 van de verdachte, waaruit naar voren komt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk en ook niet nadien is veroordeeld voor strafbare feiten.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 100,00 (honderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. E. van Die,
mr. M.I. Veldt-Foglia en mr. A.W.M. Bijloos, in bijzijn van de griffier R. Luijken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 april 2017.
Mr. A.W.M. Bijloos is buiten staat dit arrest te ondertekenen.