ECLI:NL:GHDHA:2017:1161

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
26 april 2017
Zaaknummer
22-004164-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en bedreiging met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag en bedreiging. De verdachte heeft op 29 februari 2016 in 's-Gravenhage geprobeerd een persoon, aangeduid als [slachtoffer], met een mes in de rug te steken, wat niet is voltooid. Daarnaast heeft hij [slachtoffer] tussen 23 mei 2013 en 17 september 2015 bedreigd met de dood en zware mishandeling via berichten op sociale media. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Bijzondere voorwaarden zijn onder andere een contactverbod met het slachtoffer, meldplicht bij de reclassering en verblijf in een instelling voor begeleid wonen. De verdachte is als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, mede door een aanpassingsstoornis. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte € 2.000,00 moet betalen aan het slachtoffer. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004164-16
Parketnummers: 09-842127-16 en 09-837071-16
Datum uitspraak: 26 april 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 5 september 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortejaar] 1983,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 12 april 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder
1. primair en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren onder oplegging van - kort gezegd - een meldplicht, een behandelverplichting, begeleid wonen, schuldhulpverlening, gedragsinterventie en een contactverbod met [slachtoffer] als bijzondere voorwaarden. Voorts is beslist op de vordering van de benadeelde partij en het beslag, zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 februari 2016 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk met een (vlees)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans één maal heeft gestoken in de rug, althans in het lichaam van de zich in zijn, verdachte's, nabijheid bevindende [slachtoffer] voornoemd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 februari 2016 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door [slachtoffer] voornoemd, met een (vlees)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans het lichaam te steken,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in of omstreeks 23 mei 2013 tot en met 17 september 2015 te 's-Gravenhage [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend (middels (een) bericht(en) op Facebook en/of middels (een) sms-bericht(en)) de woorden toegevoegd:
- " ik zou nu bijvoorbeeld je hoofd willen afsnijden, maar zou het jammer vinden omdat je geen pijn zou voelen" en/of
- " als ik dood ga zal dat jouw einde worden als ik niet dood ga zal dat op een dag ook jouw einde worden" en/of
- " grijns maar tot ik op een dag je kop zal afrukken" en/of
- " je gaat dood wanneer ik dat wil ik zal je uiterlijk binnen een week pakken"
- " je zal zien hoe je dood zult gaan en dat zal geen makkelijke dood worden ik zal je villen zodat het een voorbeeld zal zijn voor de wereld als ik je nu zou tegenkomen zou ik je huid met mijn nagels villen" en/of
- " het is een kwestie van tijd dat je afgemaakt zult worden" en/of
- " het zal niet lang duren uiteindelijk zul je met je bloed betalen voor wat je hebt gedaan" en/of
- " als ik wil ruim ik je deze nacht nog op dit is geen verre fantasie elke seconde elke minuut is een kans voor jou. en voor mij woede en afschuw weet dat eens ik zweer het je de dood in je nek hijgt en/of
- " ik zweer op mijn eer dat je binnen 6 dagen zult sterven als je in Nederland bent",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair:
hij op
of omstreeks29 februari 2016 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk met een
(vlees)mes
, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans één maalheeft gestoken in de rug
, althans in het lichaamvan
de zich in zijn, verdachte's, nabijheid bevindende
[slachtoffer] voornoemd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2:
hij in
of omstreeksde periode van23 mei 2013 tot en met 17 september 2015 te 's-Gravenhage [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend (middels
(een)bericht
(en
)op Facebook en/of middels (een) sms-bericht(en)) de woorden toegevoegd:
- " ik zou nu bijvoorbeeld je hoofd willen afsnijden, maar zou het jammer vinden omdat je geen pijn zou voelen" en
/of
- " als ik dood ga zal dat jouw einde worden als ik niet dood ga zal dat op een dag ook jouw einde worden" en
/of
- " grijns maar tot ik op een dag je kop zal afrukken" en
/of
- " je gaat dood wanneer ik dat wil ik zal je uiterlijk binnen een week pakken"
en
- " je zal zien hoe je dood zult gaan en dat zal geen makkelijke dood worden ik zal je villen zodat het een voorbeeld zal zijn voor de wereld als ik je nu zou tegenkomen zou ik je huid met mijn nagels villen" en
/of
- " het is een kwestie van tijd dat je afgemaakt zult worden" en
/of
- " het zal niet lang duren uiteindelijk zul je met je bloed betalen voor wat je hebt gedaan" en
/of
- " als ik wil ruim ik je deze nacht nog op dit is geen verre fantasie elke seconde elke minuut is een kans voor jou. en voor mij woede en afschuw weet dat eens ik zweer het je de dood in je nek hijgt en
/of
- " ik zweer op mijn eer dat je binnen 6 dagen zult sterven als je in Nederland bent",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bewijsoverweging
Opzet feit 1
Ter terechtzitting in hoger beroep is namens de verdachte bepleit – op gronden zoals vermeld in de pleitnotities van de raadsman – dat de verdachte met zijn handelen geen opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer], dan wel op het intreden van zwaar lichamelijk letsel bij
[slachtoffer], zodat de verdachte van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde behoort te worden vrijgesproken.
Het hof heeft naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en op grond van het dossier de volgende feiten en omstandigheden vastgesteld.
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft verklaard (pagina 17 van het dossier) dat hij op maandag 29 februari 2016 ter hoogte van de [x] ineens een harde ‘bonk’ tegen zijn rug voelde. Toen hij vervolgens omkeek zag hij de voor hem bekende [verdachte] met een groot mes in zijn hand. Op camerabeelden (pagina 43 van het dossier) is te zien dat op maandag 29 februari 2016 verdachte op de Ruijsdaelstraat in de richting van de Brueghelstraat achter [slachtoffer] liep op een afstand van ongeveer
50 meter. De verdachte haalde met zijn linkerhand uit zijn rechter binnenzak een mes tevoorschijn en begon te rennen in de richting van de Brueghelstraat. Uit de getuigenverklaring van [getuige] afgelegd bij de politie (pagina 25 van het dossier) blijkt dat hij kijkend in de richting van de Brueghelstraat de verdachte heel stil en langzaam achter [slachtoffer] zag aanlopen met een mes in zijn hand en opeens [slachtoffer], die niets doorhad, met opzet en met grote kracht in zijn rug stak met dat mes. Blijkens het proces-verbaal op pagina 34 en de foto op pagina 35 van het dossier heeft het door de verdachte gebruikte mes een lemmet van ongeveer tien centimeter.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte door op de geschetste wijze [slachtoffer] in zijn rug te steken opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad. Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat de verdachte door het slachtoffer met kracht in zijn rug te steken, op een plek waar zich direct achter de ribben de longen bevinden, met een mes met een lemmet van ongeveer tien centimeter, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van het steekincident zou komen te overlijden. Hieruit volgt dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer [slachtoffer]. Dat dit gevolg uiteindelijk niet is ingetreden, is niet dankzij de verdachte. Het verweer wordt verworpen.
Redelijke vrees feit 2
Ter terechtzitting in hoger beroep is namens de verdachte bepleit – op gronden zoals vermeld in de pleitnotities van de raadsman – dat gezien het bestaande conflict tussen de verdachte en [slachtoffer] niet aannemelijk is dat bij deze laatste de redelijke vrees kon ontstaan dat de verdachte hem van het leven zou beroven.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Gelet op de inhoud van wettige bewijsmiddelen staat vast dat de verdachte de ten laste gelegde bewoordingen via Facebook en/of sms aan [slachtoffer] heeft gestuurd. Uit de aangifte blijkt dat [slachtoffer] deze berichten als bedreigend heeft ervaren en zich hierdoor erg angstig heeft gevoeld. Naar het oordeel van het hof zijn de bewezen verklaarde teksten zodanig expliciet bedreigend dat bij [slachtoffer] hierdoor ook daadwerkelijk de redelijke vrees kon ontstaan dat de verdachte hem van het leven zou gaan beroven. Hierbij neemt het hof tevens in aanmerking dat deze berichten met bedreigende inhoud over een langere periode zijn verstuurd. De overige inhoud van de berichten doet naar het oordeel van het hof niet ter zake en plaatst de bedreigende inhoud niet in een ander daglicht. Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:

poging tot doodslag.

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,

meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte
Beroep op psychische overmacht
Ter terechtzitting in hoger beroep is namens de verdachte bepleit – op gronden zoals vermeld in de pleitnotities van de raadsman – dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu aan hem een beroep op psychische overmacht toekomt.
Het hof stelt voorop dat een beroep op psychische overmacht slechts kan slagen wanneer sprake is van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Daarbij geldt dat de reactie op genoemde drang dient te voldoen aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Voorts kan het feit dat de verdachte zich heeft gebracht in de situatie waarin die drang op hem is uitgeoefend – onder omstandigheden – in de weg staan aan het slagen van het beroep op psychische overmacht.
Met inachtneming van de vastgestelde feiten en omstandigheden en gelet op het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is niet gebleken dat ten tijde van het bewezen verklaarde sprake is geweest van een van buiten komende drang waaraan de verdachte geen weerstand kon of behoefde te bieden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte zelf de confrontatie met [slachtoffer] heeft opgezocht en hem van achteren met een mes heeft benaderd om hem vervolgens, nog voordat [slachtoffer] hem had opgemerkt, daarmee in de rug te steken. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Ernst van de feiten
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer]. Aldus handelende heeft hij ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van een dergelijk feit nog een lange tijd de psychische gevolgen daarvan ondervinden. Nu het feit zich op klaarlichte dag en op straat heeft afgespeeld, worden hierdoor bovendien in de maatschappij levende gevoelens van angst en onveiligheid aangewakkerd.
De verdachte heeft zich voorts op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer]. Het gebeurde is blijkens de aangifte voor het slachtoffer beangstigend geweest.
Persoon van de verdachte
Uit een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 maart 2017 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het door Pro Justitia opgemaakte rapport d.d. 4 mei 2016 van de psychiater A.C. van Dijk. Uit dit rapport volgt dat bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een aanpassingsstoornis met gemengde angstige en depressieve stemmingen. Deze stoornis is chronisch en gedeeltelijk in remissie. Voorts is sprake van een narcistische persoonlijkheidsdynamiek, die in belangrijke mate heeft bijgedragen aan het ontstaan van de aanpassingsstoornis. Het hof is gelet hierop met de psychiater van oordeel dat de verdachte met betrekking tot het bewezen verklaarde als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
Tevens heeft het hof acht geslagen op het Reclasseringsadvies van het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering d.d. 25 mei 2016, waarin wordt geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, ambulante behandeling bij een forensische polikliniek, schuldhulpsanering, deelname aan de gedragsinterventie ‘Werken aan Werk’ en een contactverbod met [slachtoffer]. Het hof is met de rapporteur van oordeel dat deze bijzondere voorwaarden passend en geboden zijn.
Conclusie
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 2.745,00. In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 2.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf
29 februari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 2.000,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer].
Beslag
Het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven mes, met behulp waarvan het onder 1 primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f, 45, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen
bewezendat de verdachte het onder
1 primair en 2ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaardedat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen te melden bij Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering aan de Conradkade 53-54 te 2517 BR Den Haag, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaardedat de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd onder behandeling zal stellen van Forensische Polikliniek Palier op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling vast te stellen, teneinde zich te laten behandelen voor zijn aanpassingsstoornis met gemengde angst- en depressieve stemming.
Stelt als bijzondere voorwaardedat de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd - onder voorbehoud van plaatsingsmogelijkheden - zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang of een soortgelijke instelling, en zich zal houden aan het (dag-) programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
Stelt als bijzondere voorwaardedat de veroordeelde gedurende de proeftijd de benodigde acties onderneemt om zijn schulden af te lossen, ook als dit inhoudt het medewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP), zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaardedat de veroordeelde gedurende de proeftijd, naar beoordeling van de reclassering, deelneemt aan de gedragsinterventie 'Werken aan Werk' verzorgd door Reclassering Nederland, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen en afspraken zoals deze hem door of namens de reclassering worden gegeven.
Stelt als bijzondere voorwaardedat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met [slachtoffer], geboren op [geboortejaar] 1972 te [geboorteplaats] (Turkije), zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Wijst toede vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro)ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het
overige niet-ontvankelijken bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 29 februari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro)als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 29 februari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een mes, kleur groen.
Dit arrest is gewezen door mr. H. van den Heuvel,
mr. S. Verheijen en mr. C.H.M. Royakkers, in bijzijn van de griffier mr. J.C.A. Verhoef.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 april 2017.