Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
9 december 2015 en 4 mei 2016, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
€ 20.000,- voorlopig ten laste van ’s Rijks kas zullen komen. Voorts is bepaald dat er een regiezitting plaats zal hebben op 25 mei 2016 en is iedere verdere beslissing aangehouden.
subvraag 1: Beoordeel in het bijzonder de inbaarheid van de vordering van de holdingmaatschappij op meneer in privé.
subvraag 2: Beoordeel in het bijzonder de inbaarheid van de vordering van de holdingmaatschappij op de deelneming.
subvraag 3: Beoordeel in het bijzonder de post ‘debiteuren’ met betrekking tot de inbaarheid, zowel met betrekking tot de holding als met betrekking tot de werkmaatschappij.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
31 januari 2017 in het geding heeft gebracht.
€ 207.428,- (de omvang van de vordering op de vrouw) te stellen. Omdat de deskundige - ondanks herhaalde verzoeken daartoe - niet over alle benodigde stukken van de zijde van de man kon beschikken, is hij er vanuit gegaan dat de vordering geheel inbaar is en vertegenwoordigen de aandelen van [bedrijf 1] (hierna: de holding) op basis van liquidatiewaarde per 31 december 2014 een waarde van € 143.470,-. Indien echter uit wordt gegaan van een inbaarheid van € 207.428,- dan bedraagt de liquidatiewaarde nihil. In de waardering van de aandelen van de holding is de waarde van de deelneming [bedrijf 2] op nihil gesteld, gezien het negatieve eigen vermogen per 31 december 2014 van [bedrijf 2] van € 118.850,-. Om die reden is ook de vordering van de holding op [bedrijf 2] van
€ 50.218,- niet inbaar geacht. De tegen fiscale grondslagen gewaardeerde pensioenvoorziening in eigen beheer van € 56.442,- die door de holding is toegezegd, dient ten behoeve van de liquidatiebalans aangepast te worden naar een commerciële waarde van de pensioenverplichting van € 240.796,-.
31 december 2012, terwijl de peildatum 23 mei 2012 is. Bij gebrek aan wetenschap over de hoogte van de rekening-courantschuld op 23 mei 2012 betwist de vrouw dat partijen over de hoogte van de vordering overeenstemming hebben.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
€ 6.806,25, welk bedrag op de voet van artikel 244 Rv dient te worden voldaan aan de griffier van het hof; hiertoe zal de vrouw een factuur ontvangen van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) met betaalinstructies;
L.H.M. Zonnenberg, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier en uitgesproken ter terechtzitting van 5 april 2017.