ECLI:NL:GHDHA:2017:1125

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2017
Publicatiedatum
21 april 2017
Zaaknummer
BK-16/00480
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de hoogte van te verrekenen verliezen in vennootschapsbelasting 2013 en het vertrouwensbeginsel

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [X] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst over de hoogte van het bedrag van de met de belastbare winst van 2013 te verrekenen verliezen. De belanghebbende, [X] B.V., heeft in 2013 een belastbare winst aangegeven van € 15.650, maar na aftrek van € 15.253 aan verrekenbare verliezen resteerde een belastbaar bedrag van € 397. De inspecteur heeft echter de te verrekenen verliezen vastgesteld op € 1.430, wat leidde tot een aanslag in de vennootschapsbelasting van € 14.220. De belanghebbende is in hoger beroep gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep ongegrond had verklaard.

De kern van het geschil betreft de volgorde van verliesverrekening en de vraag of het vertrouwensbeginsel is geschonden. De belanghebbende stelt dat de verliezen uit 2010 en 2011 verrekend moeten worden met de belastbare winst van 2013, terwijl de inspecteur aanvoert dat deze verliezen zijn verdampt en niet meer verrekend kunnen worden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de verliesverrekening correct is toegepast en dat de belanghebbende geen gerechtvaardigd beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel, omdat zij onjuiste informatie heeft verstrekt in haar aangifte.

Het Gerechtshof Den Haag heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de inspecteur de verliesverrekening in overeenstemming met de wet heeft toegepast. De belanghebbende heeft niet kunnen aantonen dat er een gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt door de inspecteur met betrekking tot de verrekenbare verliezen. De uitspraak van het Hof is openbaar uitgesproken op 4 april 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-16/00480

Uitspraak d.d. 4 april 2017

in het geding tussen:

[X] B.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende,

en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Rotterdam, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 20 september 2016, nummer SGR 16/238, betreffende de hierna vermelde aanslag en beschikkingen.

Aanslag, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 14.220. Bij deze aanslag is de belastbare winst vastgesteld op € 15.650, waarmee bij beschikking een verlies uit voorgaande jaren is verrekend van € 1.430. Gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag is bij afzonderlijke beschikking een bedrag van € 179 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de aanslag en beschikkingen afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 503.
2.2.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 21 februari 2017 te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

In hoger beroep is, op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1.
Belanghebbende is opgericht in 1990 en is op 1 januari 2014 ontbonden. Vanaf 1997 hield zij zich alleen nog bezig met de uitvoering of afwikkeling van een lijfrente en een pensioenverplichting ten behoeve van haar beide aandeelhouders. Voor het jaar 2012 heeft belanghebbende een belastbare winst voor de vennootschapsbelasting aangegeven van € 109.560 en, na verrekening van verliezen, een belastbaar bedrag van nihil. Deze aangifte bevatte de volgende specificatie van de verrekenbare verliezen:
Omschrijving
Jaar
Verlies in
eerdere jaren
Verrekend in
eerdere jaren
Te verrekenen in 2012
volgens aanslag
2004
€ 76.670
€ 25.897
€ 50.773
Verlies 2005
2005
€ 26.047
€ 0
€ 26.047
Verlies 2008
2008
€ 25.126
€ 0
€ 25.126
Verlies 2010
2010
€ 8.987
€ 0
€ 8.987
Verlies 2011
2011
€ 13.880
€ 0
€ 13.880
€ 150.710
€ 25.897
€ 124.813
Verlies in eerdere jaren
€ 150.710
Verrekend in eerdere jaren
€ 25.897
Verrekend in 2012
€ 109.560
Resteert te verrekenen in komende jaren
€ 15.253
3.2.
Met dagtekening 3 augustus 2013 heeft de Inspecteur belanghebbende de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2012 opgelegd. Deze aanslag is conform de aangifte opgelegd. De toelichting bij de aangifte houdt in:
“Beschikking vaststelling verlies:
Het verlies van dit boekjaar is vastgesteld op € 0.
Het bedrag van het verlies van dit boekjaar is vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking.
Bij de vaststelling van het belastbare bedrag (…) is rekening gehouden met verlies dat u in andere boekjaren heeft geleden.
Er is een bedrag van € 109 560 verrekend.
Met de belastbare winst (…) is op grond van art. 20, tweede lid van de wet op de vennootschapsbelasting 1969 een verlies uit een voorgaand boekjaar verrekend. Het bedrag van het verrekend verlies is – bij voor bezwaar vatbare beschikking – vastgesteld op grond van artikel 21a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
Mededeling nog verrekenbare verliezen:
Het totaalbedrag van nog verrekenbare verliezen bedraagt thans € 15 253. Het is opgebouwd uit nog verrekenbare verliezen uit het verleden plus het (eventuele) vastgestelde verlies van dit boekjaar.
Let op.
Het totaalbedrag kan gelijk zijn aan het vastgestelde verlies van dit boekjaar. Deze mededeling over het totaalbedrag van nog verrekenbare verliezen houdt geen voor bezwaar vatbare beschikking in.

Voor vragen over de berekening kunt u terecht bij:

Belastingdienst/ […] /
Kantoor [Y]
[…]
[Y]
[…]
3.3.
Voor het jaar 2013 heeft belanghebbende een belastbare winst aangegeven van € 15.650 en, na aftrek van € 15.253 aan verrekenbare verliezen, een belastbaar bedrag van € 397.
3.4.
Bij het vaststellen van de onderhavige aanslag heeft de Inspecteur het bedrag van de in 2013 te verrekenen verliezen vastgesteld op € 1.430 en de aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 14.220 (€ 15.650 -/- € 1.430). De Inspecteur heeft van de toegepaste verliesverrekening het volgende overzicht, alsmede een daarbij behorende schriftelijke toelichting, overgelegd:
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Belastbare winst
-12.694
-7.808
-8.292
-11.781
-21.082
-15.868
-26.047
1.85
Verrekening 1997-1999
855
Verrekening 1999-2006
1.85
-1.85
Verrekening 1999-2007
9.989
Verrekening 2000-2007
7.808
Verrekening 2001-2007
4.625
Verrekening 2001-2009
1.625
Verrekening 2003-2012
21.082
Verrekening 2004-2012
15.868
Verrekening 2005-2012
26.047
Verrekening 2008-2012
Verrekening 2010-2012
Verrekening 2011-2012
Belastbaar bedrag na verrekening
-2.042
-11.781
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Belastbare winst
22.422
-25.126
1.625
-8.987
-13.88
109.56
15.65
Verrekening 1997-1999
Verrekening 1999-2006
Verrekening 1999-2007
-9.989
Verrekening 2000-2007
-7.808
Verrekening 2001-2007
-4.625
Verrekening 2001-2009
-1.625
Verrekening 2003-2012
-21.082
Verrekening 2004-2012
-15.868
Verrekening 2005-2012
-26.047
Verrekening 2008-2012
25.126
-25.126
Verrekening 2010-2012
8.987
-8.987
Verrekening 2011-2012
13.88
-12.45
-1.43
Belastbaar bedrag na verrekening
14.22

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.1.
Tussen partijen is in geschil de hoogte van het bedrag van de met de belastbare winst 2013 te verrekenen verliezen. Daarbij is uitsluitend in geschil of de toegepaste volgorde van verliesverrekening op de juiste wijze heeft plaats gevonden. Tevens is in geschil of het vertrouwensbeginsel is geschonden.
4.1.2.
Niet in geschil zijn de door de Inspecteur in het in 3.4 vermelde overzicht voor elk van de jaren genoemde (positieve en negatieve) belastbare winstbedragen.
4.2.
Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat de verliezen uit 2010 en 2011 verrekend moeten worden met de belastbare winst van 2013. Deze verliezen waren nog niet verdampt, zodat verrekening ten onrechte niet heeft plaats gevonden. Subsidiair stelt belanghebbende zich op het standpunt dat hij aan de mededeling op het aanslagbiljet vennootschapsbelasting 2012 het vertrouwen kon ontlenen dat in 2013 nog € 15.253 aan verrekenbare verliezen openstond.
4.3.
De Inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende gemotiveerd weersproken. Hij stelt zich op het standpunt dat de verliezen waar belanghebbende op doelt, stammen uit de jaren 2001 en 2002 en in 2011 zijn verdampt en derhalve niet verrekend kunnen worden. Hij stelt voorts dat belanghebbende geen gerechtvaardigd beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt.
4.4.
Voor de gronden waarop de standpunten van partijen steunen, verwijst het Hof naar de stukken van het geding.

Conclusies van partijen

5.1.
Belanghebbende concludeert in hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 397, met dienovereenkomstige vermindering van de belastingrente.
5.2.
De Inspecteur concludeert in hoger beroep tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De Rechtbank heeft omtrent het geschil het volgende overwogen:
“10. Op grond van artikel 20, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb), zoals dit artikel luidde tot 1 januari 2007, werd een verlies verrekend met de belastbare winsten van de drie voorafgaande jaren en de volgende jaren. Op grond van dit artikellid, zoals dit luidt vanaf 1 januari 2007, wordt een verlies verrekend met de belastbare winsten van het voorafgaande jaar en de negen volgende jaren. Op grond van artikel VIII, zesde lid, van de Wet werken aan winst (Stb. 2006, 631), konden verliezen geleden in het jaar 2002 of eerder nog voorwaarts worden verrekend tot en met boekjaren die aanvangen in het kalenderjaar 2011.
11. Bij zijn verweerschrift en conclusie van dupliek heeft [de Inspecteur] overzichten overgelegd van het ontstaan van de verliezen en de wijze waarop die volgens de belastingadministratie met de belastbare winsten zijn verrekend. [Belanghebbende] heeft de op deze overzichten voorkomende gegevens niet gemotiveerd weersproken en de rechtbank heeft ook verder geen reden om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [de Inspecteur] daarmee aannemelijk gemaakt dat het bij het niet in aftrek toegelaten verlies gaat om verliezen uit 2001 en 2002 en dat [de Inspecteur] de verliesverrekening heeft toegepast volgens de in 10 aangehaalde wettelijke bepalingen. In zoverre is het gelijk dus aan [de Inspecteur].
12. Aangaande het beroep van [belanghebbende] op het vertrouwensbeginsel overweegt de rechtbank dat bij de beoordeling of dit beroep gerechtvaardigd is, moet worden gelet op de aard van de handeling en de persoon die het vertrouwen heeft gewekt. Verder moet worden bezien of de belastingplichtige door het gewekte vertrouwen financiële schade heeft geleden die hij anders niet zou hebben geleden, of mogelijk sprake is van een voor de belastingplichtige kennelijk vergissing van de fiscus en of de belastingplichtige zelf onjuiste informatie heeft verstrekt.
13. In deze zaak spitst het beroep op het vertrouwensbeginsel zich toe op de vermelding van het bedrag aan nog te verrekenen verliezen op het aanslagbiljet Vpb voor het jaar 2012. De rechtbank houdt het ervoor dat de aanslag voor 2012, met de vermelding van de nog te verrekenen verliezen, door [de Inspecteur] als de daartoe bevoegde inspecteur is vastgesteld. Voor wat betreft de aard van de handeling en de persoon die het vertrouwen heeft gewekt is de rechtbank daarom van oordeel dat aan de vereisten voor een gerechtvaardigd beroep op het vertrouwensbeginsel is voldaan.
14. In weerwil van hetgeen is overwogen in 13 is de rechtbank van oordeel dat het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt. In haar aangifte voor het jaar 2012 heeft [belanghebbende] voor wat betreft de verrekening van verliezen onjuiste informatie verstrekt. De rechtbank twijfelt er niet aan dat [belanghebbende] dit te goeder trouw heeft gedaan, maar verbindt daaraan wel de gevolgtrekking dat zij aan de met de aangifte overeenkomende vermelding niet het in rechte te beschermen vertrouwen mocht ontlenen dat [de Inspecteur] zich aan die aangifte en de daarbij gegeven specificatie van verliesverrekening heeft willen binden. Dat hier sprake is van geautomatiseerde gegevensverwerking, waarvan [belanghebbende] terecht stelt dat de gevolgen daarvan voor rekening van [de Inspecteur] komen, maakt dit niet anders. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat [belanghebbende] gebruik maakt van de diensten van een professionele belastingadviseur van wie mag worden verwacht dat hij op de hoogte is van de wettelijke bepalingen. Verder acht de rechtbank aannemelijk dat [belanghebbende], via haar huidige adviseur, kon beschikken over de aangiftegegevens van alle voorgaande jaren, onder meer omdat, naar [de Inspecteur] onweersproken heeft gesteld, haar huidige adviseur werkzaam is geweest bij het belastingadvieskantoor waar [belanghebbende] eerder klant was. Verder is gesteld noch gebleken dat [belanghebbende] door de gang van zaken schade heeft geleden die zij anders niet zou hebben geleden.”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1.1.
Op grond van artikel 20, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) zoals deze bepaling luidde tot 1 januari 2007, werd een verlies verrekend met de belastbare winsten van de drie voorafgaande jaren en de volgende jaren.
7.1.2.
Met ingang van 1 januari 2007 zijn de termijnen van verticale verliesverrekening beperkt, in die zin dat sindsdien een verlies wordt verrekend met de belastbare winsten van het voorafgaande jaar en de negen volgende jaren (artikel 20, tweede lid, Wet Vpb).
7.1.3.
Bij wijze van overgangsmaatregel in verband met de beperking van de termijnen van verliesverrekening met ingang van 1 januari 2007, bepaalt artikel VIII, zesde lid, van de Wet werken aan winst (Stb. 2006, 631) dat verliezen geleden in het jaar 2002 of eerder nog voorwaarts kunnen worden verrekend tot en met boekjaren die aanvangen in het kalenderjaar 2011.
7.1.4.
Ingevolge artikel 20, zevende lid, Wet Vpb, geschiedt de verliesverrekening in de volgorde waarin de verliezen zijn ontstaan en de belastbare winsten zijn gemaakt.
7.2.
De Inspecteur heeft met het in 3.4 vermelde overzicht, de daarbij gegeven toelichting en de bijlagen 1 tot en met 2d bij de conclusie van dupliek in eerste aanleg, aannemelijk gemaakt dat de in de jaren 1999 tot en met 2013 toegepaste verliesverrekening is geschied overeenkomstig de voor het desbetreffende jaar geldende regelgeving. Voor het onderhavige geschil komt dit er in de kern op neer dat het verlies van 2001 ten bedrage van € 8.292 voor een gedeelte van € 2.042 onverrekend is gebleven en dat het verlies van 2002 ten bedrage van € 11.781 geheel onverrekend is gebleven. Als gevolg van de in 7.1.2 vermelde verliesverrekeningsbeperking en het in 7.1.3 hiervoor getroffen overgangsrecht zijn deze verliezen verdampt. Belanghebbende ziet daaraan blijkens de bij de aangiften vennootschapsbelasting 2012 en 2013 gevoegde “specificaties berekening belastbaar bedrag” ten onrechte voorbij. Het hoger beroep is in zoverre ongegrond.
7.3.
Subsidiair stelt belanghebbende zich op het standpunt dat hij aan de mededeling op het aanslagbiljet vennootschapsbelasting 2012 het vertrouwen kon ontlenen dat er in 2013 nog € 15.253 aan verrekenbare verliezen openstond. Door het vermelden van het bedrag van de verrekenbare verliezen op het aanslagbiljet wekt de Belastingdienst het in rechte te beschermen vertrouwen dat zij de stand van de verrekenbare verliezen inhoudelijk heeft beoordeeld en de hoogte daarvan heeft vastgesteld, aldus belanghebbende. De Inspecteur heeft gemotiveerd bestreden dat vertrouwen is gewekt.
7.4.
Vooropgesteld moet worden dat de mededeling van de Inspecteur op het aanslagbiljet vennootschapsbelasting 2012 betreffende het totaalbedrag van nog verrekenbare verliezen slechts dan een te honoreren verwachting als door belanghebbende bedoeld kon opwekken indien deze mededeling de ondubbelzinnige uiting was van een besluit van de Inspecteur waarmee deze onmiskenbaar had beoogd zonder voorbehoud zich te willen binden aan de verrekening van het genoemde bedrag aan nog verrekenbare verliezen (vgl. HR 7 maart 1979, nr. 18.977, ECLI:NL:HR:1979:AX2999, BNB 1979/139).
7.5.
Niet aannemelijk is geworden dat zich in het onderhavige geval een situatie als in 7.4 bedoeld voordoet. De mededeling op het aanslagbiljet vormt geen besluit dan wel beschikking waarbij de Inspecteur zich onmiskenbaar zonder voorbehoud heeft willen binden. De aanslag is geautomatiseerd vastgesteld en derhalve niet inhoudelijk beoordeeld. Het totaalbedrag van de in de mededeling vermelde nog verrekenbare verliezen komt overeen met de som van alle verliezen die niet zijn aangewend, inclusief verliezen die verdampt zijn. De Inspecteur heeft - onbestreden - gesteld dat de achtergrond hiervan is dat bij een eventuele navorderingsaanslag over een eerder jaar nog rekening kan worden gehouden met verliezen die inmiddels zijn verdampt en die over het eerdere jaar alsnog voor verrekening in aanmerking komen. Gesteld noch gebleken is dat de Inspecteur aan belanghebbende heeft meegedeeld dat de verliezen van belanghebbende langer dan negen volgende jaren verrekenbaar zouden zijn dan wel dat hij anderszins een toezegging of bewuste standpuntbepaling contra legem omtrent de verrekenbaarheid van de verliezen van 2001 en 2002 jegens belanghebbende heeft gedaan of ingenomen.
7.6.
Gelet op het hiervoor overwogene is het hoger beroep ongegrond.

Proceskosten

8. Het Hof acht geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Chr.Th.P.M. Zandhuis, E.M. Vrouwenvelder en H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.J. Nederveen. De beslissing is op
4 april 2017 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.