ECLI:NL:GHDHA:2017:1119

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2017
Publicatiedatum
21 april 2017
Zaaknummer
200.183.456-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de gemeente Zoetermeer inzake onjuiste waarschuwingsbrief aan appellant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heer [appellant] tegen de gemeente Zoetermeer. De appellant ontving op 19 december 2013 een waarschuwingsbrief van de burgemeester, waarin werd gesteld dat hij niet van onbesproken gedrag was en in het verleden overlast had veroorzaakt. De appellant, die op 5 november 2013 was vrijgesproken van een eerdere aanhouding, betwistte de juistheid van deze beschuldigingen en vorderde rectificatie van de brief. De rechtbank verklaarde de vorderingen tegen de burgemeester niet-ontvankelijk en wees de vorderingen tegen de gemeente af, omdat de waarschuwingsbrief niet als publicatie werd beschouwd. De appellant ging in hoger beroep, waarbij hij zijn eis wijzigde en ook aansprakelijkheid voor emotionele en reputatieschade vorderde.

Het hof oordeelde dat de waarschuwingsbrief niet gepubliceerd was, aangezien deze enkel aan de appellant was gericht en niet aan derden. De stelling van de appellant dat de brief ook aan anderen was verzonden, werd verworpen. Het hof concludeerde dat de gemeente niet onrechtmatig had gehandeld door de brief te versturen, omdat de burgemeester zich baseerde op politie-informatie. De appellant had onvoldoende bewijs geleverd voor een causaal verband tussen de brief en de door hem gestelde schade. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en wees de vorderingen van de appellant af, waarbij hij werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.183.456/01
Rolnummer rechtbank : C/09/486504 HA ZA 15/441

arrest van 2 mei 2017

inzake

[naam] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. B. Benard te Den Haag,
tegen

de gemeente ZOETERMEER,

zetelende te Zoetermeer,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Gemeente,
advocaat: mr. C. Wildeman te Amsterdam.

Het geding

Voor het procesverloop tot aan het tussenarrest van 9 februari 2016 verwijst het hof naar dat arrest. Bij genoemd arrest is een comparitie van partijen bevolen. Deze heeft op 19 april 2016 plaatsgevonden en daarvan is proces-verbaal gemaakt. Vervolgens heeft [appellant] bij memorie van grieven, tevens houdende wijziging van eis, vier grieven ingediend en zijn eis gewijzigd. Bij memorie van antwoord (met producties) heeft de Gemeente de grieven bestreden en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de grieven en afwijzing van de (gewijzigde) vordering. Bij akte uitlating producties heeft [appellant] op de producties gereageerd. Daarna heeft de Gemeente een kopie van het procesdossier overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten zijn geen grieven gericht. Gelet daarop en op hetgeen partijen verder onbestreden hebben aangevoerd staat voor het hof het volgende vast.
1.1
Naar aanleiding van ongeregeldheden in de oudejaarsnacht van 2012/2013 is [appellant] door de politie aangehouden en overgebracht naar het politiebureau. Na een nacht in de cel is hij de volgende dag heengezonden. Hij heeft een strafbeschikking gekregen. Op 5 november 2013 is hij door de rechter vrijgesproken van het feit waarvoor hij was aangehouden en de strafbeschikking is vernietigd.
1.2
Op 19 december 2013 heeft de burgemeester van de Gemeente een waarschuwingsbrief aan [appellant] gestuurd. Het betrof een standaard brief die de burgemeester toen al enige jaren verstuurde aan personen die bij de voorgaande jaarwisseling waren aangehouden in verband met het veroorzaken van overlast en/of verstoring van de openbare orde. In 2013 hebben ongeveer 25 personen een waarschuwingsbrief ontvangen.
1.3
De brief van 19 december 2013 aan [appellant] vermeldde onder meer:
“Uit politiegegevens blijkt dat u niet van onbesproken gedrag bent. In het verleden heeft u voor overlast gezorgd en de openbare orde verstoord. U bent daarom bij de politie bekend. Het zal u duidelijk zijn dat ik een dergelijk gedrag nooit, maar zeker niet tijdens de jaarwisseling, tolereer.Met deze brief waarschuw ik u. Ik ga ervan uit dat u tijdens de aanstaande jaarwisseling geen overlast veroorzaakt en de openbare orde niet verstoort. Mocht dat toch het geval zijn, dan neem ik direct passende maatregelen.”
1.4
Bij brief van 27 december 2013 heeft [appellant] aan de Gemeente, t.a.v. het college van burgemeester en wethouders (hierna te noemen: B&W), als reactie op de door hem ontvangen waarschuwingsbrief geschreven:
“In strijd met de waarheid stelt de burgemeester in vorenbedoeld schrijven dat ondergetekende “niet van onbesproken gedrag” zou zijn. Bovendien beschuldigt de burgemeester ondergetekende ten onrechte van het in het verleden (1) veroorzaken van overlast en (2) verstoren van de openbare orde.Deze verdachtmakingen zijn ongefundeerd en onjuist.”
[appellant] heeft B&W gesommeerd de waarschuwingsbrief binnen zeven werkdagen te rectificeren.
1.5
In reactie hierop heeft B&W aan [appellant] laten weten dat de burgemeester zich bij het schrijven van de brief heeft gebaseerd op informatie die afkomstig is van de politie, dat de burgemeester geen reden heeft te twijfelen aan de juistheid van die informatie en geen aanleiding ziet om de brief te rectificeren.
1.6
Op 11 februari 2014 heeft [appellant] een klacht bij B&W ingediend. B&W heeft deze op 22 april 2014 ongegrond verklaard en daarbij voorts aan [appellant] geschreven:
“In het gesprek van 18 maart 2014 heeft u aangegeven dat u zich, door het krijgen van deze brief, beschuldigd voelt van feiten die u niet gepleegd heeft. (…) Van een beschuldiging in de brief is geen sprake. (…) Door de juridisch adviseur van de burgemeester is wel aangegeven dat deze klacht aanleiding biedt om volgend jaar in de voorbereiding op de jaarwisseling de waarschuwingsbrief goed door te nemen en nogmaals qua toonzetting te bekijken.Bovenstaande leidt tot de conclusie dat de waarschuwingsbrief niet van beschuldigende aard is, en ook niet de intentie heeft gehad iemand ergens van te beschuldigen. U hoefde en hoeft zich niet beschuldigd te voelen van feiten die u niet gepleegd heeft.”
1.7
[appellant] heeft vervolgens op 23 april 2014 zijn klacht aan de Nationale Ombudsman voorgelegd. In het eindrapport “Ik waarschuw u” van 11 december 2014 heeft de Ombudsman geschreven dat hij de klacht voor zover deze de verzending van de waarschuwingsbrief betreft ongegrond acht. De Ombudsman overwoog daartoe:

Op zich vindt de ombudsman de keuze om een waarschuwingsbrief te sturen aan de personen die eerder aangehouden zijn en door de politie als betrokken bij de overlast zijn beschouwd, daarom een middel dat niet onnodig ingrijpt in het leven van de betrokkenen. Dat zij niet (onherroepelijk) waren veroordeeld wegens gebrek aan bewijs hoefde er niet aan in de weg te staan dat de burgemeester hun een waarschuwingsbrief zond. Uit het feit dat zij waren aangehouden mocht de burgemeester afleiden dat zij in elk geval aanwezig waren bij de ongeregeldheden en in zoverre daarbij waren betrokken. Dit rechtvaardigde een waarschuwing.
De Ombudsman heeft de klacht voor zover deze de toonzetting van de brief betreft wel gegrond geacht. Hij achtte de toonstelling onnodig beschuldigend en te stellig. De Nationale Ombudsman heeft de burgemeester aanbevolen om in de waarschuwingsbrieven alleen concreet vastgestelde feiten weer te geven en om de personen die hij een waarschuwingsbrief stuurt de mogelijkheid te bieden hierover met hem in gesprek te gaan.
1.8
Op 8 januari 2015 heeft B&W op de aanbevelingen van de Nationale Ombudsman gereageerd en hem een voorbeeld van de nieuwe waarschuwingsbrief gestuurd. De reactie van de burgemeester is ook aan de gemeenteraad verstuurd en de lokale media hebben over de kwestie bericht. Daarbij is de naam van [appellant] nooit in verband met deze kwestie in de openbaarheid geweest.
1.9
Op 4 maart 2015 heeft de advocaat van [appellant] opnieuw om rectificatie van de in 1.3 genoemde waarschuwingsbrief verzocht. De burgemeester is niet tot rectificatie overgegaan, omdat hij daartoe geen aanleiding zag gelet op de inhoud van het rapport van de Nationale Ombudsman en de aanbevelingen die hij daaruit had overgenomen.
2.1
Lenze heeft in de onderhavige procedure de burgemeester en de Gemeente gedagvaard voor de rechtbank en gevorderd (samengevat) dat de rechtbank hen veroordeelt om zinnen in de waarschuwingsbrief van 19 december 2013 te rectificeren, primair door expliciet in een aangetekende brief aan [appellant] op te nemen dat de zinnen:
“Uit politiegegevens blijkt dat u niet van onbesproken gedrag bent.”en
“In het verleden heeft u voor overlast gezorgd en de openbare orde verstoord.”en
“U bent daarom bij de politie bekend.”onjuist zijn, subsidiair op een in goede justitie te bepalen wijze, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat de handelwijze van de burgemeester en de Gemeente jegens hem onrechtmatig is omdat de brief onjuiste gegevens van feitelijke en beschuldigende aard bevat. Hij heeft de rectificatie gevorderd op grond van artikel 6:167 BW. Na de inhoudelijke behandeling van de zaak heeft hij verzocht zijn eis te mogen wijzigen. Dit verzoek is afgewezen.
2.2
De burgemeester en de Gemeente hebben de vorderingen bestreden.
2.3
De rechtbank heeft de vorderingen jegens de burgemeester niet-ontvankelijk verklaard. De vorderingen jegens de Gemeente heeft de rechtbank afgewezen, omdat rectificatie slechts kan worden gevorderd van een publicatie en de persoonlijk aan [appellant] gerichte waarschuwingsbrief geen publicatie was. De rechtbank heeft [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.
3. [appellant] is in hoger beroep gekomen tegen het vonnis voor zover het is gewezen tegen de Gemeente. Met zijn eerste grief bestrijdt hij het oordeel van de rechtbank dat er geen sprake is van “publicatie” van de brief. De tweede en derde grief zijn gericht tegen de afwijzing van zijn verzoek om eiswijziging. De vierde grief is gericht tegen het feit dat de rechtbank niet heeft geoordeeld dat de Gemeente door het schrijven van de waarschuwingsbrief van 19 december 2013 jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld.
Voorts heeft [appellant] in hoger beroep zijn eis aldus gewijzigd dat hij naast voornoemde vordering tot rectificatie thans ook (subsidiair) vordert om te verklaren voor recht dat de Gemeente door de onder 2.1 aangehaalde zinnen in de brief op te nemen, onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de emotionele en reputatieschade die [appellant] daardoor heeft geleden.
4. Bij de beoordeling van de grieven stelt het hof het volgende voorop aangaande het onderwerp van het geschil.
De in geding zijnde inhoud van de aan [appellant] gerichte brief is dat
de heer [appellant]volgens politiegegevens niet van onbesproken gedrag is, dat
hijin het verleden voor overlast heeft gezorgd en de openbare orde heeft verstoord en dat
hijbij de politie bekend is. Dit verwijt over zijn gedrag is volgens [appellant] feitelijk onjuist en onnodig beschuldigend en dus onrechtmatig. De onterechte beschuldiging heeft volgens [appellant] schadelijke gevolgen voor hem gehad. Of anderen met waarschuwingsbrieven zijn beschuldigd – al dan niet ten onrechte – is niet in geding.
Dat de politie tijdens de jaarwisseling 2013/2014 bij [appellant] aan de deur is geweest en daar heeft postgevat, of ander handelen van de politie, is, wat daar verder van zij, niet aan de vordering uit onrechtmatig handelen van de Gemeente ten grondslag gelegd en vormt als zodanig dus geen onderdeel van dit geding.
De onderhavige vordering betreft de concrete, volgens [appellant] onjuiste en beschuldigende zinnen in de door de Gemeente aan [appellant] verstuurde brief.
5.1
Met zijn eerste grief heeft Lenze betoogd dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, de brief van 19 december 2013 een publicatie is geweest. Hij heeft daartoe gesteld dat de brief “aan [appellant] en een aantal anderen” is gericht en verzonden, dat hij ook aan de politie is gestuurd en dat de Gemeente een aantal passages openbaar heeft gemaakt in de pers, waardoor het publiek er kennis van kon nemen.
5.2
De stelling van [appellant] dat de hem beschuldigende brief niet alleen aan [appellant] was gericht en verzonden, maar ook aan ‘een aantal anderen’ volgt het hof niet. [appellant] heeft niet weersproken dat de brief aan hem persoonlijk was gericht. Hij heeft de brief zelf ontvangen. De brief is bij dagvaarding in eerste aanleg door [appellant] als productie overgelegd. Op deze productie staat als geadresseerde alleen de heer [appellant] met zijn adres vermeld; namen of adressen van ‘een aantal anderen’ staan er niet op. Voor zover [appellant] bedoelt dat anderen soortgelijke waarschuwingsbrieven hebben gehad, geldt dat dat onvoldoende is voor het oordeel dat onjuiste informatie
over [appellant]is gepubliceerd. Niet is gesteld dat anderen brieven hebben gekregen waarin enige beschuldiging jegens de heer [appellant] stond. Op grond van de stukken is voldoende duidelijk dat slechts de standaardtekst uit de waarschuwingsbrief naar anderen, telkens in een individueel samengestelde brief, is verstuurd en dat de Gemeente niet aan anderen heeft geschreven dat zij (ook) de heer [appellant] beschuldigt van geen onbesproken gedrag of overlast of verstoring van de openbare orde.
5.3
De Gemeente heeft de aan [appellant] gerichte brief niet gepubliceerd door passages uit haar standaard waarschuwingsbrief aan de pers bekend te maken. Met openbaarmaking van haar standaard waarschuwingstekst heeft de Gemeente immers niet bekend gemaakt dat zij [appellant] ergens van beschuldigde. Een dergelijke beschuldiging kan alleen worden gelezen in de tekst die [appellant] in de aan hem persoonlijk gerichte en ontvangen brief van 19 december 2013 zag staan.
5.4
[appellant] heeft aangevoerd dat de Gemeente een afschrift van de aan hem (persoonlijk) gerichte brief aan de politie heeft verstuurd. Dit betoog baat hem niet, vanwege het volgende.
[appellant] was vóór het opmaken van de brief al bij de politie bekend wegens zijn aanhouding voor het veroorzaken van overlast c.q. het verstoren van de openbare orde. Hij heeft immers niet betwist dat het de politie zelf was die de namen en adressen aan de burgemeester heeft verstrekt van de personen die tijdens de voorgaande jaarwisseling waren aangehouden en door de politie waren beschouwd als betrokken bij overlast en verstoring van de openbare orde. Evenmin heeft hij weersproken dat de burgemeester op grond daarvan de waarschuwingsbrief aan [appellant] heeft gestuurd. Daardoor staat vast dat de Gemeente niet door het versturen van een afschrift van de brief aan de politie bekend heeft gemaakt dat zij [appellant] in verband bracht met overlast en verstoring van de openbare orde. De politie was hiervan reeds geheel op de hoogte; zij had zelf de Gemeente daarover geïnformeerd.
5.5
Het voorgaande leidt het hof tot de conclusie dat de Gemeente de onjuist geachte zinnen uit de brief van 19 december 2013 aan [appellant] niet heeft gepubliceerd. De eerste grief is ongegrond.
6.1
[appellant] heeft in hoger beroep zijn eis aangevuld en betoogd dat, omdat de onder 2.1 genoemde zinnen in de brief onjuist zijn, de Gemeente door het schrijven van de brief van 19 december 2013 jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade die hij daardoor heeft geleden. Hij heeft aangevoerd – kort gezegd – dat hij emotionele schade heeft geleden en reputatieschade omdat de inhoud van de brief in de publiciteit is gekomen waardoor hij zich tegenover mensen heeft moeten verantwoorden en met de nek is aangekeken. Bovendien is de politie tijdens de jaarwisseling aan de deur gekomen, is die over de waarschuwingsbrief begonnen en heeft die vervolgens twee of tweeëneenhalf uur rond het huis gehangen, aldus [appellant] . Hij heeft de jaarwisselingen van 2014/2015 en 2015/2016 niet meer thuis durven vieren uit angst voor grootschalige aanwezigheid van de politie bij zijn woning.
De Gemeente heeft de vordering bestreden. Het hof overweegt het volgende.
6.2
Zoals hiervoor reeds is overwogen, heeft de Gemeente de beschuldigingen uit de brief aan het adres van [appellant] alleen aan [appellant] kenbaar gemaakt in de aan hem persoonlijk gerichte brief van 19 december 2013. Daarna heeft de Gemeente (B&W) in de aan [appellant] geschreven brief van 22 april 2014 (de klachtafhandeling) reeds uitdrukkelijk op schrift gezet dat [appellant] zich
nietbeschuldigd hoeft te voelen, dat de waarschuwingsbrief voor de Gemeente
nietvan beschuldigende aard was, (althans) dat de Gemeente
nietde intentie had om te beschuldigen (zie hiervoor onder 1.6). Hiermee heeft de Gemeente tegenover [appellant] persoonlijk haar door [appellant] gelezen beschuldiging rechtgezet. Dat niet de burgemeester, maar B&W dit heeft gedaan, doet daaraan in dit geding tegen de Gemeente niet af. Overigens waren er geen rechtgevolgen aan de waarschuwingsbrief verbonden en heeft [appellant] na 2013 geen waarschuwingsbrieven meer ontvangen. Hij is niet méér dan de andere inwoners in beeld bij de Gemeente.
6.3
Voorzover de Gemeente publiekelijk (met de pers) over de standaard inhoud van haar waarschuwingsbrieven heeft gesproken (telkens zonder [appellant] te beschuldigen), heeft zij steeds erkend dat de gewraakte formuleringen in die brieven anders hadden gemoeten en aanpassing behoefden. In alle overgelegde persberichten waarin de Gemeente aan het woord is, is aangegeven dat de Nationale Ombudsman de waarschuwingsbrieven als onnodig beschuldigend en escalerend heeft gekwalificeerd en dat de Gemeente de bevindingen van de Ombudsman heeft onderschreven en zijn aanbevelingen heeft overgenomen. Nergens heeft de Gemeente een voorbehoud gemaakt voor de brief aan [appellant] . Dit betekent dat voor zover omwonenden en familieleden via de Gemeente van de standaardtekst van de waarschuwingsbrief kennis hebben genomen (of konden nemen), zij direct ook al wisten dat deze standaardtekst niet correct was. Bovendien heeft de Gemeente [appellant] nooit aan de pers bekend gemaakt en hem nooit publiekelijk beschuldigd. Daarom is onvoldoende gesteld om vast te kunnen stellen dat [appellant] zich ten opzichte van familieleden of omwonenden heeft moeten verantwoorden doordat de Gemeente de gewraakte zinnen of zinsneden uit de brief van 19 december 2013 aan hem heeft geschreven.
6.4
Dat de politie bij [appellant] aan de deur is geweest met de waarschuwingsbrief in de hand, leidt niet tot een ander oordeel, nu [appellant] geen feiten of omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de politie bij hem aan de deur is geweest als gevolg van de onder 2.1 genoemde zinnen in de brief van 19 december 2013. Dit had wel op zijn weg gelegen, omdat niet in geschil is dat de politie bij hem aan de deur mocht komen met een waarschuwingsbrief. Het ligt in de rede dat de politie aan de deur is gekomen omdat [appellant] bij de politie bekend was vanwege de tijdens de jaarwisseling van 2012/2013 jegens hem gerezen verdenking en wist dat [appellant] een waarschuwing (ongeacht de formulering) had gekregen. De politie was al voordat de Gemeente de brief schreef en verstuurde bekend met de strekking van de brief (de informatie kwam immers van de politie zelf).
6.5
De conclusie is dat er onvoldoende is gesteld voor een causaal verband tussen het schrijven en versturen door de Gemeente van de gewraakte zinnen in de brief van 19 december 2013 aan [appellant] en de door [appellant] gestelde schade. De vierde grief kan daarom geen doel treffen. De thans in hoger beroep gewijzigde eis moet worden afgewezen.
7. Gelet op het voorgaande behoeven de tweede en derde grief geen beoordeling. Een gewijzigde vordering had de rechtbank immers niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
8. Het hof zal het vonnis bekrachtigen en de in hoger beroep ingediende vordering afwijzen. [appellant] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen [appellant] en de Gemeente gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 16 september 2015;
- wijst af het meer of anders gevorderde;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 711,- aan verschotten en € 1.788,- aan salaris van de advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G. Dulek-Schermers, M.E. Honée en P. Glazener en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 mei 2017 in aanwezigheid van de griffier.