ECLI:NL:GHDHA:2017:1098

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2017
Publicatiedatum
21 april 2017
Zaaknummer
22-0000-10
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal uit een pin- en sealbagautomaat en winkeldiefstal

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in Eritrea in 1995, werd beschuldigd van het plegen van een poging tot diefstal uit een pin- en sealbagautomaat en van winkeldiefstal bij de COOP. De verdachte en zijn medeverdachte hebben op 6 augustus 2016 in Barendrecht geprobeerd geld te stelen uit een pin- en sealbagautomaat door met gereedschap op de automaat te slaan. Dit leidde tot schade aan de automaat, maar het geld was niet toegankelijk omdat het zich in een kluis bevond. De verdachte werd eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, maar ging in hoger beroep tegen deze veroordeling.

Het hof oordeelde dat de poging tot diefstal niet absoluut ondeugdelijk was, ondanks het feit dat de verdachte niet bij het geld kon komen. Het hof achtte de verdachte schuldig aan de poging tot diefstal en de winkeldiefstal, en legde een taakstraf op van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de ABN-AMRO bank voor de geleden schade van € 8.095,42, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte schuldig verklaarde aan de ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000010-17
Parketnummers: 10-163374-16 en 10-223979-16
Datum uitspraak: 19 april 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 16 december 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Eritrea) op [geboortejaar] 1995,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 5 april 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het bij parketnummer 10-163374-16 primair ten laste gelegde en het bij parketnummer 10-223979-16 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 10-163374-16:
hij op of omstreeks 6 augustus 2016 te Barendrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pinautomaat en/of sealbagautomaat aan de Henry Dunantlaan weg te nemen een geldbedrag van zijn, verdachtes, en/of zijn mededaders gading geheel of ten dele toebehorende aan de ABN-AMRO bank, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geldbedrag van zijn/hun gading onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking met een hamer en/of breekijzer, althans gereedschap, de lijst en/of het toetsenbord en/of het front van de pinautomaat en/of de buitenzijde van het sealbagapparaat heeft kapotgeslagen/of opengebroken en/of vervolgens het toetsenbord van de pinautomaat heeft verwijderd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 augustus 2016 te Barendrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een pinautomaat en/of een sealbagautomaat, in elk geval enige goederen, geheel of ten dele toebehorende aan de ABN-AMRO bank, in elk geval aan een ander of anderen dan aan de verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
Zaak met parketnummer 10-223979-16:
hij op of omstreeks 2 november 2016 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen chocolade en/of een blikje drinken, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan COOP bv, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de in dat vonnis opgelegde straf, en dat de verdachte ter zake van het bij parketnummer 10-163374-16 primair en het bij parketnummer 10-223979-16 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van voorarrest, en een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Nadere overweging ten aanzien van het bij parketnummer 10-163374-16 primair ten laste gelegde
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat er ten aanzien van het bij parketnummer 10-163374-16 onder 1 primair ten laste gelegde sprake is van een absoluut ondeugdelijke poging. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het met gereedschap (een hamer en een breekijzer) slaan op een pinautomaat en sealbagautomaat, nimmer kan leiden tot het wegnemen van een geldbedrag uit die pin- en sealbagautomaat, nu het geld zich niet in de pin- en sealbagautomaat bevindt, maar in een aangesloten kluis erachter. Voorts heeft de raadsman van de verdachte – ingeval het hof van oordeel zou zijn dat er wel sprake is van een deugdelijke poging – het voorwaardelijke verzoek gedaan om technische rapportage ten aanzien van de pin- en sealbagautomaat met achtergelegen kluis op te vragen, waaruit zal volgen dat het geld door middel van een hamer en breekijzer nooit weggenomen kon worden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt voorop dat van een straffeloze, absoluut ondeugdelijke poging pas gesproken kan worden als de uitvoeringshandeling volkomen ongeschikt is om het misdrijf tot stand te brengen, zelfs niet onder voor verdachte zeer gunstige omstandigheden. Hiervan was in het onderhavige geval geen sprake. De verdachte en de medeverdachte hebben meermalen met een hamer en een breekijzer op een pin- en sealbagautomaat geslagen, waardoor onder meer het front van de pinautomaat en de buitenzijde van de sealbagautomaat kapot is geslagen. Het handelen van de verdachte en de medeverdachte was - naar ’s hofs oordeel - naar de uiterlijke verschijningsvorm gericht op de voltooiing van het misdrijf diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik brengt door middel van braak. De omstandigheid dat het geld na vernieling van de pin- en sealbagautomaat niet voor het grijpen ligt, maar erachter in een kluis, waardoor de verdachte en de medeverdachte met de hamer en het breekijzer nooit bij het geld hadden kunnen komen, leidt niet tot het oordeel dat de poging absoluut ondeugdelijk was. Het opzet van de verdachte en de medeverdachte was volledig gericht op de voltooiing van de inbraak en het wegnemen van het geld, echter hebben zij bij het begin van de uitvoering daarvan een inschattingsfout gemaakt, namelijk dat zij na vernieling van de pin- en sealbagautomaat het geld niet uit de kluis zouden kunnen halen. Het hof is derhalve van oordeel dat de verdachte en de medeverdachte zich in het onderhavige geval hebben bediend van een relatief ondeugdelijk middel.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Nu het hof met de raadsman van oordeel is dat er sprake is van een ondeugdelijke poging, zij het dat het hof dit kwalificeert als een relatief ondeugdelijke poging, is het opvragen van technische rapportage naar ’s hofs oordeel niet noodzakelijk voor enige door het hof te nemen beslissing.
Het voorwaardelijke verzoek wordt derhalve afgewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-163374-16 primair ten laste gelegde en in de zaak met parketnummer 10-223979-16 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 10-163374-16:
hij op
of omstreeks6 augustus 2016 te Barendrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
in/uit een pinautomaat en
/ofsealbagautomaat aan de Henry Dunantlaan weg te nemen een geldbedrag van zijn, verdachtes, en
/ofzijn mededaders gading
geheel of ten deletoebehorende aan de ABN-AMRO bank, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en
/ofzijn mededader
sen
zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geldbedrag van
zijn/hun gading onder
zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak
en/of verbrekingmet een hamer en/of breekijzer,
althans gereedschap,de lijst en
/ofhet toetsenbord en
/ofhet front van de pinautomaat en
/ofde buitenzijde van het sealbagapparaat heeft kapotgeslagen
en/of opengebroken en
/ofvervolgens het toetsenbord van de pinautomaat heeft verwijderd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak met parketnummer 10-223979-16:
hij op
of omstreeks2 november 2016 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen chocolade en
/ofeen blikje drinken,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan COOP
bvB.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het in de zaak met parketnummer 10-163374-16 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Het in de zaak met parketnummer 10-223979-16 bewezen verklaarde levert op:

diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft samen met zijn medeverdachte getracht geld uit een pin- en sealbagautomaat te weg te nemen en heeft daarbij met gereedschap op de pin- en sealbagautomaat geslagen. Hierdoor is er flinke schade ontstaan aan de pin- en sealbagautomaat. Diefstal – en ook een poging daartoe – is een ergerlijk feit dat voor de benadeelden hinder en schade met zich meebrengt. Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal bij de COOP. De verdachte heeft aldus blijk gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Door misdrijven als deze wordt aan het betreffende winkelbedrijf financiële schade en overlast toegebracht.
Gelet op de ernst van de feiten is het hof - anders dan de raadsman van de verdachte - van oordeel dat aan de verdachte naast een taakstraf ook een voorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd. Deze voorwaardelijke straf dient er voorts toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 maart 2017, waaruit blijkt dat de verdachte nog niet eerder was veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Vordering tot schadevergoeding ABN-AMRO bank
In het onderhavige strafproces heeft ABN-AMRO bank zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte in de zaak met parketnummer 10-163374-16 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 9.795,46.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 8.095,42, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte onvoldoende gemotiveerd betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 8.095,42 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het in de zaak met parketnummer 10-163374-16 primair bewezen verklaarde.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 augustus 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij niet heeft aangetoond voor het overige materiële schade te hebben geleden. De vordering zal derhalve voor dat deel worden afgewezen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer ABN-AMRO bank
In hetgeen daarover door de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht, ziet het hof geen reden om af te zien van het aan de verdachte opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 8.095,42 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer ABN-AMRO bank.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-163374-16 primair ten laste gelegde en in de zaak met parketnummer 10-223979-16 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 10-163374-16 en in de zaak met parketnummer 10-223979-16 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij ABN-AMRO bank

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ABN-AMRO bank ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-163374-16 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 8.095,42 (achtduizend vijfennegentig euro en tweeënveertig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 6 augustus 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd ABN-AMRO bank, ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-163374-16 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 8.095,42 (achtduizend vijfennegentig euro en tweeënveertig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 6 augustus 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. D.M. Thierry, mr. A.J.M. Kaptein en mr. A.W.M. Bijloos, in bijzijn van de griffier mr. M.V. Lievers-Roza.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 april 2017.
Mr. A.W.M. Bijloos is buiten staat dit arrest te ondertekenen.