ECLI:NL:GHDHA:2017:1068

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2017
Publicatiedatum
19 april 2017
Zaaknummer
BK-16/00476
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake informatiebeschikking door de Inspecteur van de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van V.O.F. [X] tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de Rechtbank de informatiebeschikking van de Inspecteur van de Belastingdienst heeft bekrachtigd. De informatiebeschikking betreft de jaren 2010 tot en met 2014 en is gegeven op basis van het niet voldoen aan de administratieve verplichtingen zoals vastgelegd in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De Inspecteur stelde vast dat belanghebbende niet voldeed aan de bewaarplicht, geen voorraadadministratie voerde en negatieve kassaldi vertoonde. De Rechtbank oordeelde dat de informatiebeschikking terecht was gegeven, omdat belanghebbende niet had aangetoond dat zij aan haar administratieplicht voldeed. In hoger beroep bevestigde het Gerechtshof deze uitspraak, waarbij het Hof oordeelde dat de gebreken in de administratie van belanghebbende van zodanig gewicht waren dat de informatiebeschikking en de bijbehorende sancties gerechtvaardigd waren. Het Hof concludeerde dat belanghebbende niet had voldaan aan haar verplichtingen onder artikel 52 AWR, en dat de informatiebeschikking rechtsgeldig was.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-16/00476

Uitspraak d.d. 4 april 2017

in het geding tussen:

V.O.F. [X] , gevestigd te [Z] , belanghebbende,

en
de Inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Rotterdam, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (hierna: de Rechtbank) van 13 september 2016, nummer SGR 16/4173, betreffende de hierna vermelde beschikking.

Beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
De Inspecteur heeft op de voet van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) voor de jaren 2010 tot en met 2014 een informatiebeschikking ten name van belanghebbende gegeven.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de informatiebeschikking bezwaar gemaakt.
1.3.
De Inspecteur heeft belanghebbendes bezwaar afgewezen.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 503.
2.2.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 21 februari 2017. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep komen vast te staan:
3.1.
De bedrijfsactiviteiten van belanghebbende bestaan uit de reparatie van personenauto’s en de handel in tweedehands auto’s. Zij is als zodanig ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968. De firmanten van belanghebbende zijn [A] (hierna ook: [A] ) en zijn echtgenote [B] (hierna ook: [B] ).
3.2.
Op 11 februari 2015 is de Inspecteur een boekenonderzoek gestart bij belanghebbende. Op 27 oktober 2015 is van dit onderzoek een concept-controlerapport uitgebracht. In het concept-controlerapport is, voor zover hier van belang, onder meer het volgende vermeld:
"(…)
2.4.5
Verzekeringsrapporten inzake taxatie van schade auto's
[ [A] ] geeft aan dat hij deze rapporten bewaart totdat de klant betaald heeft. Daarna worden de rapporten weggegooid. (…)
(…)
4.1
Opbrengstverantwoording
(…)
2010
Op 28 augustus 2010 wordt een bedrag van € 5.000 in de zakelijke kas gestort vanuit privé. Dit bedrag werd echter niet opgenomen van een van de privé bankrekeningen (in totaal zijn er 5 privé-bankrekeningen) van [ [A] en [B] ]. Zonder deze storting in de kas loopt het kasboek op 14-10-2010 € 5.241 negatief.
(…)
2011
Op 11 juli 2011 wordt op de privé bankrekening een kasstorting gedaan van € 600. Deze opname is niet genoteerd in het kasboek. Indien deze kasstorting naar privé in het kasboek wordt verwerkt loopt het kasboek op 22 september 2011 € 578 negatief.
(…)
2012
Op 26 maart 2012 wordt een bedrag van € 4.750 contant op de privé [C] rekening gestort. In het kasboek wordt dit bedrag niet vermeld. Indien deze kasstorting naar privé in het kasboek wordt verwerkt loopt het kasboek op 31-12-2012 € 4.639 negatief.
(…)
2014
Op 5 augustus 2014 wordt er een bedrag van € 1.000 cash op de privé [C] rekening gestort. Dit bedrag is niet vermeld in het kasboek. Indien dit bedrag in het kasboek wordt verwerkt gaat het kasboek op 30 december € 908 negatief lopen.
Tevens is als controle middel voor de omzetverantwoording een vermogensvergelijking over de gecontroleerde jaren opgesteld. Deze vermogens vergelijking gaat als bijlage bij het rapport. De uitkomst van de vermogensvergelijking van [ [A] en [B] ] geeft de volgende uitkomsten aan:
2010 netto privé € 5.562
2011 netto privé € 11.623
2012 netto privé € - 4.950
2013 netto privé € -22.513
2014 netto privé € - 990
In deze vermogensvergelijking zijn de uitgaven voor eten, drinken en kleding niet meegenomen. Een reëel privé (voor eten/drinken en kleding etc) is voor een huishouden van 2 volwassen personen € 10.000 per jaar. Gezien de uitkomst van de vermogensvergelijking van het jaar 2011 is dit een reëel netto privé.
(…)"
3.3.
Belanghebbende voert geen voorraadadministratie.
3.4.
Omdat volgens de Inspecteur door belanghebbende niet of niet geheel aan de administratieve verplichtingen en bewaarplicht van artikel 52 AWR is voldaan, heeft de Inspecteur op 7 december 2015 de onderhavige informatiebeschikking gegeven voor de jaren 2010 tot en met 2014, betrekking hebbende op de heffing van omzetbelasting. In de informatiebeschikking is onder meer het volgende vermeld:
"Tijdens het bij u ingestelde boekenonderzoek voor de jaren 2010 tot en met 2014 is gebleken dat niet is voldaan aan de administratieve verplichtingen van artikel 52 van de AWR (…). Omdat niet is voldaan aan de hierboven genoemde verplichtingen ontvangt u op grond van artikel 52a van de AWR deze informatiebeschikking voor de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2014. (…)
Op 27 oktober 2015 heb ik u een conceptrapport verstuurd. De conclusies in dit rapport zijn als volgt:
- U heeft niet voldaan aan de bewaarplicht (zie hoofdstuk 2 van het rapport);
- U heeft geen voorraad administratie overgelegd tijdens het boekenonderzoek;
- Uit uw administratie blijkt dat het kasboek herhaaldelijk negatief loopt, zie hoofdstuk 4.1 van het controle rapport;
- Het netto privé is in de jaren 2010, 2012 t/m 2014 te laag of negatief, zie hiervoor de vermogensvergelijkingen in de bijlage bij het rapport;
Ik heb u (…) verzocht om, mocht u mijn conclusies ten aanzien van het kasboek en de vermogensvergelijking niet delen, mij voor 15 november 2015 van bewijsstukken te voorzien aan de hand waarvan ik kan vaststellen dat er geen negatieve kassen zijn geweest en met bewijsstukken te onderbouwen dat de uitkomsten van de vermogensvergelijkingen niet kloppen. Voorts verzocht ik u om, indien aanwezig, alsnog een sluitende voorraadadministratie te overleggen.
Op 11 november 2015 heb ik een brief van uw boekhouder, de heer [D] , ontvangen met de mededeling dat op korte termijn geen gehoor zal worden gegeven aan dit verzoek.
Op 17 november 2015 heb ik u nogmaals in de gelegenheid gesteld om op het rapport te reageren (…).
Tot op heden heb ik niets ontvangen.
Op grond van de conclusies in het rapport stel ik vast dat u niet aan uw administratieplicht (met name de bewaarplicht) uit hoofde van artikel 52 van de AWR heeft voldaan. Ik geef u hiervoor dan ook een informatiebeschikking die is gebaseerd op artikel 52a van de AWR.
(…)"
3.5.
In het verslag van het hoorgesprek van 3 maart 2016 is onder meer het volgende opgenomen:
“Dat de administratie niet bewaard zou zijn is volgens dhr. [D] gebaseerd op onjuiste aannames. Verzekeringsrapporten inzake taxaties van schadeauto’s zouden niet van toepassing zijn, aangezien voor derden (andere autobedrijven) gewerkt wordt. Dit is tijdens het gesprek niet nader met stukken onderbouwd. (…)
Dhr. [D] geeft meerdere malen aan dat mevr. [E] alle stukken heeft gekregen waar ze om gevraagd heeft. (…)
Het negatieve netto privé cijfer is volgens dhr. [D] ook gebaseerd op onjuiste aannames. Ook deze stelling is tijdens het gesprek niet onderbouwd.”
3.6.
In de uitspraak op bezwaar van 13 april 2016 staat onder meer het volgende:
“(…)
In uw brief (…) geeft u aan dat u bezwaar maakt tegen de informatiebeschikking ex artikel 52a AWR en dat u de omkering van de bewijslast niet accepteert. U stelt dat de opmerkingen ten aanzien van artikel 52 lid 1, 4 en 6 AWR volledig onterecht en bezijden de waarheid zijn.
U bent van mening dat uw cliënt wel degelijk heeft voldaan aan de bewaarplicht, dat de administratie volledig naar de gestelde eisen is ingericht en zelfs door iemand zonder enige boekhoudkundige kennis zeer eenvoudig te controleren is.
U geeft aan dat voorraad bestaat uit (aangebroken) blikjes verf, spuitverdunner en schuurpapier. Deze aangebroken verpakkingen hebben volgens u geen geldwaarde en het opnemen van de voorraad zou daarom zinloos zijn. U heeft niet kunnen constateren dat het kassaldo negatief is geweest en u bent van mening dat de controlemedewerkster onjuiste aannames heeft gedaan, waardoor zij tot de conclusie is gekomen dat het kassaldo herhaaldelijk negatief loopt. Ook het negatieve besteedbaar inkomen heeft u niet kunnen constateren.
Tijdens het hoorgesprek heeft u aangegeven dat er geen sprake is van verzekeringsrapporten inzake taxaties van schadeauto's, omdat er voor andere autobedrijven gewerkt wordt. Daarnaast gaf u aan dat de controlemedewerkster alle stukken heeft gekregen waar ze om gevraagd heeft. (…)
Uw cliënt heeft gedurende het boekenonderzoek verklaard dat er verzekeringsrapporten aanwezig waren, maar dat deze werden weggegooid zodra de klant betaald heeft. (…) Op basis van de aangeleverde auditfiles is niet te achterhalen of er bedragen rechtstreeks van verzekeringsmaatschappijen zijn ontvangen. Wel wordt er in de export van de factuurregels meerdere malen naar schaderapporten en opdrachten verwezen, (…).
De voorraadadministratie is tijdens het boekenonderzoek en het hoorgesprek niet overgelegd. U heeft aangegeven dat de voorraad bestaat uit materialen. Volgens de gegevens van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) hebben er echter ook meerdere auto's op naam van het bedrijf gestaan (…). Deze auto's zijn niet onder de materiële vaste activa opgenomen. Het is daarom aannemelijk dat de betreffende auto's onderdeel uitmaken van de handelsvoorraad. Indien deze auto's zijn aangekocht ten behoeve van handelsactiviteiten is de voorraadadministratie van essentieel belang om de volledigheid van de omzetverantwoording te kunnen controleren.
Tijdens het boekenonderzoek is geconstateerd dat het kassaldo herhaaldelijk negatief loopt. Daarnaast is geconstateerd dat het netto privé in de jaren 2010, 2012, 2013 en 2014 te laag of negatief is. (…) U heeft aangegeven dat zowel het negatief lopen van de kas als het lage of negatieve netto privé het gevolg zijn van onjuiste aannames van de controlemedewerkster. U heeft dit echter op geen enkele manier nader toegelicht of onderbouwd. (…)”

Oordeel van de Rechtbank

4. De Rechtbank heeft het volgende overwogen:
"(…)
6. Zoals blijkt uit de citaten in overweging 3 is de informatiebeschikking gegeven omdat niet is voldaan aan de bewaarplicht, een voorraadadministratie ontbreekt, zich negatieve kassaldi voordoen en sprake is van een te laag of negatief bedrag aan netto privéuitgaven.
7. Uit het concept-controlerapport komt naar voren dat het niet voldoen aan de bewaarplicht in hoofdzaak ziet op de omstandigheid dat facturen door een computercrash niet digitaal bewaard zijn. Nu, zoals [belanghebbende] onweersproken heeft gesteld, de papieren versies van deze facturen echter wel bewaard zijn gebleven, leidt het ontbreken van de digitale versies van de facturen niet tot de conclusie dat [belanghebbende] niet heeft voldaan aan haar bewaarplicht. Van de overige bescheiden die volgens [de Inspecteur] niet zijn bewaard, is onvoldoende duidelijk geworden dat die bescheiden daadwerkelijk aanwezig zijn geweest. Niet aannemelijk is geworden dat [belanghebbende] niet heeft voldaan aan de bewaarplicht.
8. Onderhavige informatiebeschikking heeft uitsluitend betrekking op de omzetbelasting. Het wel of niet bijhouden van een voorraadadministratie is niet van invloed op het tijdig en tot de juiste bedragen boeken van de ontvangsten en uitgaven ter zake waarvan omzetbelasting moet worden voldaan of kan worden teruggevraagd. Het ontbreken van een voorraadadministratie leidt er op zichzelf dus niet toe dat de fiscale verplichtingen van [belanghebbende], voor zover die betrekking hebben op de omzetbelasting, niet duidelijk uit de administratie blijken.
9. [Belanghebbende] heeft ter zitting gesteld dat de storting in de kas in 2010 van € 5.000 afkomstig is van een van haar bankrekeningen. Zij heeft echter geen bewijsstukken overgelegd waaruit die bankopname blijkt. Dat zij dat niet heeft gedaan omdat zij van mening is dat [de Inspecteur] dat bankafschrift al gezien moet hebben ten tijde van de controle, komt voor haar rekening en risico. Voor de negatieve kassaldi in de overige jaren heeft [belanghebbende] ter zitting aangevoerd dat de desbetreffende geldstortingen afkomstig zijn van verkopen die [A] in privé heeft gedaan van onder meer tot zijn privévermogen behorende verzamelobjecten op het gebied van de autoracerij. Ook heeft zij ter zitting aangevoerd dat [B] inkomsten uit loondienst had. [Belanghebbende] heeft echter ter onderbouwing van deze verklaringen geen bewijsstukken overgelegd. Nu zij verder heeft verklaard dat die looninkomsten van [B] niet contant werden uitbetaald, kunnen die gestelde inkomsten in ieder geval geen verklaring zijn voor de herkomst van de desbetreffende geldstortingen. [Belanghebbende] heeft dan ook geen afdoende verklaring gegeven voor de negatieve kassaldi.
10. De bijlagen bij het concept-controlerapport bevatten onder meer de vermogensvergelijkingen over de jaren 2010 tot en met 2014. De vermogensvergelijkingen zijn zo opgesteld dat die resulteren in een bruto privé en, na aftrek van een bedrag aan benoemde posten, in het netto privé. Van de benoemde posten zijn specificaties bijgevoegd en daaruit blijkt dat daarin geen uitgaven voor voedsel, drank en kleding zijn begrepen. De vermogensvergelijkingen over 2010 en 2011 resulteren in een positief netto-privé van respectievelijk € 5.562 en € 11.623 en die over 2012, 2013 en 2014 in een negatief netto privé van respectievelijk € 4.950, € 22.513 en € 990. Met hetgeen [belanghebbende] heeft aangevoerd en overgelegd heeft zij deze uitkomsten niet ontzenuwd. Zoals hiervoor al is overwogen heeft [belanghebbende] geen bewijsstukken overgelegd van de door haar gestelde, niet in de vermogensvergelijkingen voorkomende, loon inkomsten van [B] . Zij heeft desgevraagd evenmin kunnen concretiseren in welke periode [B] die inkomsten uit loondienst heeft gehad. Ter zitting heeft [belanghebbende] blijk gegeven verder niet bereid te zijn feiten en omstandigheden aan te dragen en met bescheiden te onderbouwen waaruit de onjuistheid van de vermogensvergelijkingen zou kunnen blijken. Zij heeft verklaard daartoe pas te willen overgaan na ontvangst van een definitief controlerapport.
11. Gezien hetgeen is vermeld in overwegingen 9 en 10, heeft [de Inspecteur] met het concept-controlerapport en de daarbij behorende bijlagen, aannemelijk gemaakt dat [belanghebbende] haar administratie niet op een zodanige wijze heeft gevoerd dat haar fiscale verplichtingen daaruit te allen tijde duidelijk blijken. [Belanghebbende] heeft met hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd en overgelegd, het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Dit brengt de rechtbank tot de slotsom dat de informatiebeschikking terecht is gegeven. Het beroep is daarom ongegrond.
(…)"

Geschil en standpunten van partijen

5.1.
In hoger beroep is evenals voor de Rechtbank in geschil of de informatiebeschikking terecht is gegeven.
5.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding.

Conclusies van partijen

6.1.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging van de informatiebeschikking.
6.2.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het geschil

7.1.
In artikel 52 AWR is, voor zover hier van belang, bepaald dat administratieplichtigen gehouden zijn van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. In artikel 52a, lid 1, AWR is, voor zover hier van belang, bepaald dat als met betrekking tot een op te leggen belastingaanslag niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 52 AWR, de inspecteur dit kan vaststellen bij voor bezwaar vatbare (informatie)beschikking.
7.2.
De onderhavige informatiebeschikking is gegeven omdat zich negatieve kassaldi voordoen, een voorraadadministratie ontbreekt, niet is voldaan aan de bewaarplicht en sprake is van een te laag of negatief bedrag aan netto-privéuitgaven.
7.3.
Vooropgesteld zij dat bij een ondernemer waarbij een niet te verwaarlozen deel van de transacties contant worden afgerekend, de kasadministratie een wezenlijk deel van de administratie vormt. In dit verband geldt dat belanghebbende geen afdoende verklaring voor de door de Inspecteur geconstateerde negatieve kassaldi heeft gegeven. Het Hof maakt overweging 9 van de uitspraak van de Rechtbank tot de zijne. Het Hof concludeert dat belanghebbende geen controleerbare en sluitende kasadministratie heeft gevoerd.
7.4.
Voorts mag van een ondernemer die in tweedehands auto’s handelt en personenauto’s repareert worden verlangd dat een inkoop- en voorraadadministratie wordt gevoerd van de ingekochte en in voorraad staande auto’s en de gebruikte materialen. Zonder een deugdelijke inkoop- en voorraadadministratie te voeren en te bewaren, kan niet worden voldaan aan artikel 52, lid 1, AWR waarin is bepaald dat op zodanige wijze een administratie wordt gevoerd en bewaard dat te allen tijde de rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens van administratieplichtigen hieruit duidelijk blijken. Dienaangaande geldt dat belanghebbende geen afdoende verklaring heeft gegeven voor het in het geheel niet voeren van een voorraadadministratie.
7.5.
Verder heeft belanghebbende de verzekeringsrapporten/schaderapporten, waarnaar op de facturen wordt verwezen, niet bewaard. Naar het oordeel van het Hof vallen dergelijke detailgegevens onder de in artikel 52 AWR opgenomen bewaarplicht, nu daarnaar expliciet wordt verwezen op de facturen en daarmee de omzet kan worden gecontroleerd.
7.6.
Tot slot geldt dat belanghebbende de door de Inspecteur door middel van vermogensvergelijkingen berekende lage dan wel negatieve netto privébedragen niet heeft ontzenuwd. Dienaangaande maakt het Hof overweging 10 van de uitspraak van de Rechtbank tot de zijne.
Slotsom
7.7.
Gelet op de hiervoor vermelde gebreken in de administratie heeft belanghebbende voor de jaren 2010 tot en met 2014 niet voldaan aan de op haar rustende administratie- en bewaarplicht als bedoeld in artikel 52 AWR.
7.8.
Het Hof acht de schending van de administratieplicht, zoals hiervoor is overwogen onder 7.3, 7.4 en 7.6, van een zodanig gewicht dat het geven van een informatiebeschikking en de daarbij behorende sanctie van de omkering en verzwaring van de bewijslast ter zake gerechtvaardigd is .
7.9.
Gelet op het vorenoverwogene is de onderhavige informatiebeschikking rechtsgeldig gegeven. Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond. Het Hof zal geen nieuwe termijn stellen op de voet van artikel 27h, lid 2, AWR in samenhang met artikel 27e, lid 2, AWR omdat de onderhavige schending zich niet leent voor herstel.

Proceskosten en griffierecht

8.1.
Het Hof acht geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende in hoger beroep gemaakte proceskosten.
8.2.
Evenmin is er aanleiding de Inspecteur te gelasten het verschuldigde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. E. M . Vrouwenvelder, H .A.J. Kroon en Chr.Th.P. M . Zandhuis in tegenwoordigheid van de griffier drs. N. El Allaoui. De beslissing is op 4 april 2017 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.