3.8.De Inspecteur heeft op voormelde email gereageerd bij brief van 30 mei 2016, die – voor zover hier van belang – het volgende inhoudt:
“Op 26 mei jl. heeft u in het telefoongesprek met de heer [A] aangegeven
dat u het niet eens bent met de berekeningswijze van de vergrijpboete IB/PVV
2008 van mevrouw [X] .
De heer [A] heeft het standpunt, zoals dat staat vermeld in de brief van 20
mei 2016, nader toegelicht.
Ik heb aan u toegezegd nogmaals rechtsoverweging 44 van de uitspraak van de
rechtbank te lezen en u te informeren of dat heeft geleid tot een ander inzicht.
De rechtbank bepaalt in ro 44:
“Wel dient gelet op wat hiervoor is overwogen met betrekking tot de (hoogte van de)
navorderingsaanslag IB/PVV 2008 de boetegrondslag door verweerder nog te worden
verminderd. De boete dient naar het oordeel van de rechtbank te worden verminderd
overeenkomstig die vermindering van de boetegrondslag, dat wil zeggen: evenredig met
de toe te passen vermindering van de belastingaanslag.”
De rechtbank bepaalt dat de boetegrondslag moet worden verminderd en de
vergrijpboete dient te worden verminderd overeenkomstig die vermindering van de
boetegrondslag.
De term boetegrondslag staat o.a. vermeld in art.67e AWR en in paragraaf 25 en
27 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst. Expliciet staat daar
vermeld dat de boetegrondslag niet wijzigt door voorwaartse of achterwaartse
verliesverrekening. Dit is de systematiek van de regeling (en die stemt ook
overeen met de ratio van de regeling, de bedoeling van de wetgever).
De toelichting die de rechtbank geeft vanaf “dat wil zeggen” heeft wellicht tot
enige onduidelijkheid geleid.
De onduidelijkheid kan gelegen zijn in het feit dat in de navorderingsaanslag IB
2008 in eerste instantie geen verliesverrekening is opgenomen. Echter doordat
een aantal correcties uit de navorderingsaanslag IB 2007 wordt teruggenomen
kan het per 1 januari 2007 aanwezige verliessaldo niet meer volledig worden
verrekend met de navorderingsaanslag IB 2007 en schuift een deel van het verlies
door naar de navorderingsaanslag IB 2008.
Nergens staat in de uitspraak van de rechtbank vermeld dat van de systematiek
inzake de boetegrondslag in de onderhavige procedure moet worden afgeweken,
dus dat de boetegrondslag anders zou moeten worden vastgesteld. De uitspraak
biedt naar mijn mening geen ruimte voor een andere interpretatie. Het kan niet de
bedoeling van de rechtbank zijn geweest om af te wijken van de wettelijke
regeling. Ik wijs er volledigheidshalve nog op dat de boetegrondslag in eerste
instantie werd gevormd door het bedrag van de navorderingsaanslag; dit op grond
van artikel 67e, lid 2, onderdeel a AWR. In tweede instantie, op grond van artikel
67e, lid 2, onderdeel b AWR, wordt de boetegrondslag gevormd door het bedrag
waarop de navorderingsaanslag zou zijn berekend zonder rekening te houden met
die verliezen.
Ik zie derhalve geen reden om terug te komen op hetgeen staat vermeld in de
brief van 20 mei 2016.
In uw emailbericht van 27 mei jl. heeft u voorgesteld om de
vaststellingsovereenkomst wel voor akkoord te ondertekenen, echter met een
voorbehoud t.a.v. de berekeningswijze van de vergrijpboete in de aanslag IB 2008
van mevrouw [X] Hoewel ik uw uitleg van rechtsoverweging 44 van de
uitspraak onjuist acht en u derhalve vriendelijk doch dringend in overweging geef
uw standpunt dienaangaande te heroverwegen, ben ik bereid, indien u toch aan
uw uitleg vasthoudt, met uw voorstel akkoord te gaan.
Wat ons dan nog verdeeld houdt is dus de wijze waarop de boete moet worden
verminderd, niet dat sprake is van opzet en dat de boete in beginsel € 8.000,-
bedraagt. Het gaat dan louter om de uitleg van ro 44 van de uitspraak van de
rechtbank.”