In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de partneralimentatie tussen de man en de vrouw. De man had in eerste aanleg verzocht om nihilstelling van de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw, maar dit verzoek was door de rechtbank Rotterdam afgewezen. De man is in hoger beroep gekomen en heeft verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en zijn oorspronkelijke verzoek alsnog toe te wijzen. De vrouw heeft verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, aangezien de man onderhoudsplichtig is geworden voor zijn twee minderjarige kinderen met zijn nieuwe partner. Het hof heeft de financiële situatie van de man en de vrouw beoordeeld, waarbij het inkomen van de man uit zijn onderneming en de financiële verplichtingen jegens zijn nieuwe partner en kinderen in overweging zijn genomen. Het hof heeft geconcludeerd dat de man een draagkracht heeft om een partneralimentatie van € 508,- bruto per maand te voldoen.
De beslissing van het hof houdt in dat de bestreden beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw met ingang van 1 juli 2015 op € 508,- bruto per maand wordt vastgesteld. Tevens is bepaald dat de vrouw niet gehouden is tot terugbetaling van eventueel teveel ontvangen partneralimentatie over de periode van 1 juli 2015 tot 18 januari 2017. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, gezien de status van partijen als gewezen echtgenoten.