ECLI:NL:GHDHA:2017:1034

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2017
Publicatiedatum
18 april 2017
Zaaknummer
200.156.367/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over verplichte deelname aan pensioenfonds voor de uitzendbranche en de status van de werkgever als uitzendorganisatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Rijnmond Maintenance Services B.V. en Rijnmond Maintenance Services Holding B.V. (gezamenlijk RMS) tegen Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten (Stipp) over de verplichting tot deelname aan het pensioenfonds voor de uitzendbranche. De rechtbank had eerder geoordeeld dat RMS B.V. onder de werkingssfeer van de verplichtstelling van Stipp valt, omdat de werknemers van RMS B.V. hun werkzaamheden verrichten onder toezicht en leiding van de opdrachtgever. RMS betwistte deze kwalificatie en stelde dat zij geen uitzendorganisatie is in de zin van de wet, maar eerder als aannemer opereert.

De zaak begon met een exploot van 7 juli 2014, waarbij RMS in hoger beroep kwam van eerdere vonnissen van de rechtbank Rotterdam. De kantonrechter had vastgesteld dat RMS B.V. alle rechten en verplichtingen van RMS Holding had overgenomen en dat de werknemers van RMS B.V. onder toezicht en leiding van de opdrachtgever werkten. Dit oordeel werd ondersteund door getuigenverklaringen die bevestigden dat de uitvoerder van de opdrachtgever instructiebevoegdheid had over de werkzaamheden van de werknemers van RMS.

In hoger beroep heeft het hof de grieven van RMS verworpen en geoordeeld dat RMS B.V. inderdaad onder de werkingssfeer van de verplichtstelling van Stipp valt. Het hof concludeerde dat de getuigenverklaringen een representatief beeld schetsen van de gang van zaken en dat RMS niet heeft aangetoond dat zij in de regel als aannemer opereert. Het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen en veroordeelde RMS tot betaling van achterstallige pensioenpremies.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.156.367/01
Zaaknummer rechtbank : 1386698 \ CV EXPL 12-49780
arrest van 25 april 2017
inzake

1.Rijnmond Maintenance Services B.V.,

2. Rijnmond Maintenance Services Holding B.V.,
beide gevestigd te Vlaardingen,
appellanten,
hierna te noemen: RMS (gezamenlijk), respectievelijk RMS B.V. en RMS Holding,
advocaat: mr. A.S. Rueb, te Amsterdam,
tegen
Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Stipp,
advocaat: mr. D. Bruinse-Pot, te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding

1.1
Bij exploot van 7 juli 2014 is RMS in hoger beroep gekomen van de door de rechtbank Rotterdam, team kanton, locatie Rotterdam (hierna: de kantonrechter) tussen partijen gewezen vonnissen van 9 augustus 2013 en 18 april 2014 (verbeterd bij vonnis van 6 juni 2014). Bij memorie van grieven heeft RMS twee grieven tegen de vonnissen aangevoerd en toegelicht.
1.2
Bij memorie van antwoord heeft Stipp de grieven bestreden.
1.3
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Beoordeling van het hoger beroep

2.1
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 9 augustus 2013 onder 2.1 tot en met 2.7 een aantal feiten vastgesteld. Daartegen zijn geen grieven gericht of bezwaren ingebracht, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
2.2
Het gaat in deze zaak om het volgende.
  • i) Stipp verzorgt de pensioenregeling van de branche voor personeelsdiensten. Sinds 1 januari 2004 zijn alle werkgevers in de uitzendbranche verplicht aangesloten bij Stipp, dit op basis van een verplichtstelling op grond van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000.
  • ii) RMS Holding werd in 2005 opgericht. RMS B.V. is op 22 januari 2009 opgericht, waarbij de onderneming van RMS Holding in deze nieuwe vennootschap is ondergebracht. RMS B.V. houdt zich volgens de omschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel bezig met:
“[h]et verrichten van onderhoud aan schepen, bruggen en constructie werkzaamheden daarnaast het tijdelijk detacheren casu quo uitzenden van technisch personeel onder toezicht en verantwoordelijkheid van de opdrachtnemer.”
  • iii) Bij brief van 8 augustus 2005 heeft Stipp RMS Holding bericht dat zij de onderneming van RMS Holding heeft aangesloten bij het pensioenfonds van Stipp. RMS Holding heeft in 2006 en 2007 de premienota’s van Stipp betaald.
  • iv) Bij besluit van 30 januari 2009 is het verplichtstellingsbesluit gewijzigd. Artikel I van dit besluit luidt – voor zover relevant – als volgt:
"Het deelnemen in de Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten is verplicht gesteld voor uitzendkrachten die op basis van een uitzendovereenkomst werkzaam zijn voor een uitzendonderneming (…).
Hierbij wordt verstaan onder:

uitzendonderneming:
de natuurlijke of rechtspersoon die voor ten minste 50 procent van het totale premieplichtige loon op jaarbasis uitzendkrachten ter beschikking stelt van (uitzendt naar) opdrachtgevers, zijnde de werkgever in de zin van artikel 7:690 van het Burgerlijk Wetboek.

uitzendovereenkomst
de arbeidsovereenkomst, waarbij de ene partij als werknemer door de andere partij als werkgever in het kader van de uitoefening van het beroep of bedrijf van die werkgever ter beschikking wordt gesteld van een derde om krachtens een door deze aan die werkgever verstrekte opdracht arbeid te verrichten onder toezicht en leiding van de derde.”
( v) Naar aanleiding van een op 18 april 2011 ambtshalve opgelegde nota van Stipp heeft RMS bezwaar gemaakt tegen de aansluiting bij Stipp.
2.3
Stipp heeft in deze procedure gevorderd dat RMS zal worden veroordeeld tot betaling van achterstallige pensioenpremies. Zij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat RMS B.V. een uitzendonderneming is in de zin van de verplicht gestelde regeling van Stipp. RMS heeft daarentegen aangevoerd dat haar werkzaamheden niet onder de werkingssfeer van Stipp vallen, onder meer omdat de werkzaamheden (op locaties van derden) worden uitgevoerd onder leiding en toezicht van een opzichter van RMS B.V.
2.4
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 9 augustus 2013 voorop gesteld dat tussen partijen vaststaat dat RMS B.V. alle rechten en verplichtingen van RMS Holding heeft overgenomen, zodat de tegen RMS Holding gerichte vorderingen buiten beschouwing worden gelaten.
De kantonrechter heeft voorts overwogen dat partijen twisten over de vraag of de door RMS B.V. uitgeleende werknemers hun werkzaamheden verrichten onder toezicht en leiding van de opdrachtgevers. Gelet op het bepaalde in artikel 7:690 BW heeft hij in dit verband bepalend geacht of gezegd kan worden dat de opdrachtgevers een instructiebevoegdheid heeft. De kantonrechter heeft voorshands geoordeeld dat de werknemers van RMS B.V. onder toezicht en leiding van de opdrachtgever bij wie zij te werk zijn gesteld hun arbeid te verrichten en heeft RMS B.V. toegelaten tot het leveren van tegenbewijs.
Hierop heeft RMS vier getuigen voorgebracht waarna de kantonrechter in het eindvonnis van 6 juni 2014 heeft geoordeeld dat RMS niet is geslaagd in het leveren van tegenbewijs. Naar het oordeel van de kantonrechter kan uit de getuigenverklaringen bezwaarlijk een andere conclusie volgen dan dat de werknemers van RMS B.V. onder toezicht en leiding van de opdrachtgever hun werk verrichten. Hierop is voor recht verklaard dat RMS B.V. onder de werkingssfeer van de verplichtstelling en regelingen van Stipp valt en heeft RMS B.V. veroordeeld tot betaling van € 1.339.565,21 aan pensioenpremies en reeds vervallen rente, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 september 2013.
2.5
In hoger beroep heeft RMS geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden vonnissen en afwijzing van de vorderingen van Stipp. Stipp heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen. Naar het oordeel van het hof is RMS Holding niet-ontvankelijk in haar hoger beroep omdat zij hierbij geen belang heeft, althans niet heeft gesteld dat zij een belang heeft. Immers, de vorderingen die Stipp tegen RMS Holding had ingesteld, zijn door de kantonrechter afgewezen.
2.6
Met
grief 1bestrijdt RMS het oordeel van de kantonrechter dat de werknemers van RMS B.V. hun arbeid onder leiding en toezicht van de opdrachtgever bij wie zij te werk zijn gesteld, verrichten. RMS stelt dat RMS B.V. geen uitzendorganisatie in de zin van artikel 7:690 BW is en daarom ook niet onder de werkingssfeer van Stipp valt.
2.7
Het hof overweegt hierover als volgt. Ook in hoger beroep twisten partijen over de vraag of RMS B.V. een uitzendorganisatie is in de zin van het verplichtstellingsbesluit en meer in het bijzonder over de vraag of de werknemers die bij diverse opdrachtgevers werkzaam zijn hun werkzaamheden onder toezicht en leiding van de opdrachtgever verrichten. Op Stipp rust de bewijslast ter zake van haar stelling dat RMS B.V. een uitzendonderneming is in de zin van de verplicht gestelde regeling van Stipp.
2.8
Stipp heeft het volgende aangevoerd. In 2005 heeft Stipp RMS Holding bericht dat zij de onderneming bij het pensioenfonds van Stipp had aangesloten. RMS Holding heeft deze mededeling destijds voor kennisgeving aangenomen. Zij heeft vervolgens in de jaren 2006 en 2007 zonder enig voorbehoud de haar toegezonden premienota’s aan Stipp voldaan. In dezelfde periode speelde voorts de discussie of RMS Holding zou moeten vallen onder de CAO Metalektro (en het daarbij behorende pensioenfonds). De belastingadviseur van RMS Holding heeft zich toen op het standpunt heeft gesteld dat RMS Holding een uitzendorganisatie was, die niet onder de CAO Metalektro viel en dat RMS Holding was aangesloten bij het pensioenfonds van Stipp. Stipp heeft betoogd dat RMS Holding dus ermee instemde dat zij onder de werkingssfeer van Stipp viel. In 2011 heeft Stipp een werkingssfeeronderzoek door Syntrus laten uitvoeren bij RMS B.V. De werkzaamheden die RMS Holding aanvankelijk uitvoerde, waren inmiddels bij RMS B.V. ondergebracht. In haar adviesrapport van 19 december 2012 komt Syntrus tot de conclusie dat er sprake is van leiding en toezicht van de opdrachtgever op basis van de volgende bevindingen:
“De werkzaamheden die de medewerkers (…) verrichten, zijn het stralen (80%) en schoonmaken (20%) van scheepsruimtes en sluisdeuren. (…) RMS zendt bij ieder werk haar voorman mee. Deze voorman is bekend op het werk en begeleid de medewerkers van RMS t.a.v. de werkzaamheden. De werkgever levert geen materiaal, sec handjes.
De facturering van de geleverde diensten vindt plaats o.b.v. de gewerkte uren. De functies die de medewerkers bekleden zijn: Hydrojet medewerker (t.b.v. het stralen), schilders en schoonmakers. De nieuwe medewerkers van RMS worden begeleid door de ervaren medewerkers. Dit om te bezien of zij het werk aankunnen en of zij dit leuk vinden.
Bij een nieuw werk vindt inventarisatie plaats van de werkzaamheden, het daarvoor benodigde aantal uren en mensen en het tijdspad waarin de klus geklaard moet zijn. Dit gebeurd in overleg met de eigenaar, de voorman en de opdrachtgever. De werkgever geeft aan dat er controle is van de opdrachtgever ten aanzien van de uitvoering van de werkzaamheden.”
2.9
In hoger beroep heeft RMS aangevoerd dat zij geen uitzendorganisatie is omdat haar werkzaamheden doorgaans worden uitgevoerd als aanneming van werk. Volgens RMS gaat het om werk dat wordt verricht tegen een vooraf vastgestelde prijs en binnen een overeengekomen tijd. RMS stelt dat zij de bij opdrachtgevers gedetacheerde werknemers voorziet van een ploegleider/voorman die de benodigde leiding geeft. Verder is er sprake van een verregaand zelfstandig werkende ploeg die dus niet onder leiding en toezicht van de opdrachtgever werkt. Als het werk niet op tijd klaar is, dan zijn de gevolgen voor rekening en risico van RMS. Ten einde de tijdsbesteding van sommige projecten te bewaken en ten behoeve van de facturatie en verloning houdt RMS de aan de werkzaamheden bestede tijd bij door middel van urenbriefjes. Deze worden door de ploegleider verzameld en ter controle en facturatie aan de opdrachtgever aangeboden. Indien er sprake is van een overschrijding van het vooraf aantal geschatte en overeengekomen uren komt dit voor haar rekening en risico, aldus RMS. RMS beroept zich ter onderbouwing van haar verweer dat zij geen uitzendorganisatie in de zin van artikel 7:690 BW is op de vier getuigenverklaringen die in eerste aanleg zijn afgelegd:
( a) Getuige [getuige 1] , directeur van een tweetal bedrijven die zaken doen met RMS. Hij heeft het volgende verklaard:
“RMS wordt ingeschakeld voor het stralen en coaten van industriële objecten, bruggen of schepen (...). Als wij een dergelijk object hebben, dan wordt er gekeken of wij zelf de capaciteit hebben om het [te] doen. Wij hebben namelijk zelf in België 10 à 15 man in dienst die ook kunnen stralen en coaten. Het kan echter voorkomen dat het voordeliger is om RMS in te schakelen.
Als er is besloten om RMS in te schakelen dan gaan mijn bedrijfsleiders onderhandelen met RMS. Meestal komen we er wel uit. In dat geval wordt er een vaste prijs voor het object afgesproken. Verder wordt er afgesproken dat wij het materiaal leveren en dat het werk onder onze supervisie plaatsvindt. Wij zijn namelijk hoofdaannemer en RMS is de onderaannemer. Wij worden ook als eerste aangesproken door onze opdrachtgever. Wij nemen vervolgens contact op met RMS over de gang van zaken. Het aantal mensen dat RMS nodig heeft voor de klus wordt aan RMS zelf overgelaten.
Over het feitelijke werk kan ik u zeggen dat RMS er zelf voor moet zorg dragen dat het werk goed wordt uitgevoerd. (…) Voor alle duidelijkheid, wij zijn eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van het werk.
(…)
De controle die onze bedrijfsleider uitvoert, ziet zowel op de voortgang van het werk als de kwaliteit daarvan. Als de bedrijfsleider vindt dat het werk niet goed gebeurd, dan spreekt hij daarop de contactpersoon van RMS aan. Het is ook wel eens gebeurd dat wij RMS van een project hebben weggestuurd en het zelf zijn gaan doen.
(…)
Het kan voorkomen, dat onze eigen werknemers aan het zelfde schip werken als de werknemers van RMS. Daarbij gaat het dan wel om verschillende werkzaamheden aan het schip. Het is niet zo dat de werknemers dan samen werken aan hetzelfde. RMS bepaalt niet of onze werknemers ook aan een schip werken. Het kan wel zo zijn dat als het misgaat wij zullen helpen of ingrijpen. (…)
Voor dat RMS aan een project begint, ontvangt zij van ons per mail de nodige instructies, waaronder het gebruik van [het] materiaal dat wij leveren. (…) Als een werknemer van RMS zijn werk niet goed doet, dan neem ik aan dat RMS zelf ingrijpt. Als dat niet gebeurt, dan zal onze bedrijfsleider daar actie op ondernemen door contact op te nemen met RMS.”
( b) Getuige [getuige 2] doet met zijn bedrijf al jaren lang zaken met RMS. Hij heeft onder meer het volgende verklaard:
“Wij schakelen RMS in voor het stralen van schepen en jachten. (…) Als wij een aanvraag krijgen voor het stralen van een schip, dan wordt dat samen met de heer [naam] van RMS besproken. Hierbij gaat het vooral over de tijdsbepaling en ook de prijs. Met RMS wordt een vaste prijs afgesproken waarvoor zij het doen.
RMS bepaalt vervolgens hoeveel mensen zij nodig heeft om het werk uit te voeren. Daar vindt geen controle op plaats door ons. (…) Het schip waaraan gewerkt moet worden, ligt op locatie. Vaak is het zo dat daarbij ook andere onderaannemers zijn betrokken, waaronder steigerbouwers. Gedurende het gehele project is een uitvoerder van ons aanwezig. Deze uitvoerder coördineert de hele gang van zaken. (…) Omdat wij als hoofdaannemer eindverantwoordelijk zijn ten opzichte van onze opdrachtgever is die uitvoerder op het project ook aanwezig.
De kwaliteit van het door RMS uitgevoerde werk wordt globaal beoordeeld door de uitvoerder, maar er vindt altijd een beoordeling plaats door een verfinspecteur van de fabrikant, die door ons wordt ingeschakeld. (…)
Het materiaal waarmee gewerkt moet worden, wordt door ons aangeleverd. (…) Het kan zo zijn [dat] als er nieuw materiaal tussen zit, daarover door ons instructies ten aanzien van het gebruik worden gegeven.
(…)
Stel dat het werk van RMS uitloopt en wij problemen krijgen met onze opdrachtgever, dan zullen wij uiteindelijk dat risico bij RMS neerleggen.
Wij houden geen uren bij van de mensen van RMS. Er is met RMS een aanneemsom afgesproken en dat is het voor ons. Het aantal in te schakelen mensen is aan RMS.”
( c) Getuige [getuige 3] is directeur van Muehlhan B.V., een bedrijf dat al jaren zaken doet met RMS. Hij heeft het volgende verklaard:
“Wij hebben doorlopend projecten. Bij een klein percentage van de projecten, dit zal niet boven de 5% van de omzet met RMS uitkomen, wordt het volledige project uitbesteed aan RMS tegen een vaste aangenomen prijs. Bij het gros van de projecten gaat het echter om een deel van het project. De reder legt het schip bij de werf en wij maken afspraken met de werf over de aan het schip te verrichten werkzaamheden. De werf is dus onze opdrachtgever. Onze uitvoerder, die de afspraken maakt met de werf, verdeelt vervolgens de verschillende werkzaamheden over o.a. RMS als onderaannemer.
Als RMS moet worden ingeschakeld voor een deel van een project, dan gaat onze uitvoerder in overleg met de voorman van RMS. Er worden dan afspraken gemaakt over de tijdsbepaling en het aantal benodigde mensen. Verder worden er specificaties verstrekt over werk, zodat de straler en schilder weten wat ze moeten doen. Het materiaal waarmee RMS werkt, wordt door ons aangeleverd. (…)
Voor wat betreft het gebruik van het materiaal vinden er toolboxmeetings plaats. Deze meetings zien ook op de uitvoering van het werk. Als het een afwijkend project betreft dan vindt er voor alle betrokkenen voor aanvang [van] het project een dergelijke meeting plaats. Men is verplicht om daarbij aanwezig te zijn (…). Voor standaard projecten vindt een dergelijke toolboxmeeting niet plaats. Wel wordt het hele jaar door reguliere meetings gehouden, waarbij men ook wordt geacht aanwezig te zijn.
Wij hebben zelf ongeveer 40 stralers en schilders in dienst. We hebben echter gemiddeld 100 à 150 mensen nodig per dag, vandaar dat RMS wordt ingeschakeld. Het komt voor dat er op projecten zowel mensen van ons als mensen van RMS werkzaam zijn. Dit is afhankelijk van het project. (…) Bij grote projecten is er continu een uitvoerder van ons aanwezig die verantwoordelijk is voor de uitvoering van het werk en daarop dus ook toezicht houdt. Deze uitvoerder moet op zijn beurt verantwoording afleggen aan onze bedrijfsleider. Als het werk niet goed verloopt, dan zal de uitvoerder daarop actie moeten ondernemen. Dit kan zijn door de stralers of schilders direct aan te spreken of dat dit via de voorman gebeurt.
(…)
Het is de uitvoerder die de ploegen indeelt, maar dit gebeurt wel in nauw overleg met de voorman. De voorman weet namelijk welke mensen hij voor welk [werk] nodig heeft. Er is sowieso gedurende het gehele project nauw overleg tussen de uitvoerder en de voorman. Als de uitvoerder constateert dat een werknemer van RMS niet goed werkt, dan kan hij deze werknemer rechtstreeks daarop aanspreken, maar hij kan het ook melden aan de voorman van RMS.
De urenstaten van de werknemers van RMS worden elke dag door de uitvoerder opgemaakt. Aan de hand van deze urenstaten wordt vervolgens op basis van het afgesproken uurtarief met RMS afgerekend.”
( d) Getuige [getuige 4] is als voorman in dienst van RMS. Hij heeft het volgende verklaard:
“Ik werk altijd via Muehlhan. Dit doe ik al 23 jaar. Wij krijgen het werk via de uitvoerder. Van de uitvoerder horen wij ook altijd wanneer het werk klaar moet zijn. Het wordt vervolgens aan mij over gelaten hoeveel mensen ik daarvoor nodig heb en welke mensen. Het materiaal waarmee wordt gewerkt, wordt aangeleverd door Muehlhan. Wij weten zelf hoe wij dit materiaal moeten gebruiken. Daarover krijgen wij ook geen instructies. Als bijvoorbeeld een pomp kapot is, dan pakken wij zelf een nieuwe. Ik geef dan vervolgens wel aan de uitvoerder of de monteur van Muehlhan door dat wij een nieuwe hebben gepakt.
De uitvoerder is bijna altijd op het werk aanwezig. Het komt voor dat wij overwerken, ’s avonds of in het weekend, en dat de uitvoerder niet aanwezig is. Er is dan altijd wel telefonisch contact tussen mij en de uitvoerder. Er wordt ook van mij verwacht dat ik contact opneem met de uitvoerder als er wat misgaat of als ik vragen heb. Als de uitvoerder wel aanwezig is, dan kan hij zo nodig ingrijpen als hij denkt dat dat nodig is. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als hij vindt dat er niet goed gewerkt wordt of dat er teveel of te weinig mensen zijn ingeschakeld. Hij gaat dan meestal in overleg met mij. Het kan ook voorkomen dat hij een werknemer van RMS direct aanspreekt. Ik vind dat ook geen probleem, want hij is tenslotte de baas. Het is ook de uitvoerder die toezicht houdt op het werk.”
2.1
RMS stelt dat de drie opdrachtgevers die als getuigen gehoord zijn, verantwoordelijk zijn voor ten minste 50% van de omzet en verloning van RMS B.V. Het hof zal ervan uitgaan dat de getuigenverklaringen een representatief beeld schetsen van de gang van zaken tussen RMS B.V. en haar opdrachtgevers.
2.11
Uit deze getuigenverklaringen komt het volgende beeld naar voren. De drie opdrachtgevers die als getuigen zijn gehoord, worden veelal ingeschakeld voor werkzaamheden aan een schip of een ander object. Deze opdrachtgevers schakelen vervolgens RMS B.V. in teneinde (delen van) projecten uit te voeren. De werknemers van RMS B.V. zijn veelal werkzaam als straler of schilder en hun werkzaamheden maken veelal onderdeel uit van het grotere project, dat wordt gecoördineerd en gecontroleerd door een uitvoerder in dienst van de opdrachtgever (de aannemer van het grotere project). Soms werken de werknemers van RMS ook samen met de werknemers van de opdrachtgever aan hetzelfde (deel)project. Wanneer de uitvoerder van de opdrachtgever ontevreden is over (het werk van) een werknemer van RMS kan hij doorgaans zelf ingrijpen, hetgeen niet wegneemt dat hij dat veelal zal doen via de voorman van RMS. De werknemers van RMS verrichten de werkzaamheden met gereedschappen en materialen van de opdrachtgever. In sommige gevallen gebeurt dat tegen een vaste som, in andere gevallen wordt er op uurbasis gefactureerd. Naar het oordeel van het hof heeft RMS aldus onvoldoende aangetoond dat in de regel sprake is van aanneming van werk en niet van uitlening van personeel waarbij sprake is van leiding
entoezicht van de opdrachtgever. RMS is er naar het oordeel van het hof niet in geslaagd het bewijsvermoeden te ontkrachten.
2.12
Voor het antwoord op de vraag of RMS B.V. een uitzendorganisatie is, is bepalend of de ingezette werknemers hun werk “onder toezicht en leiding” van de opdrachtgever verrichten. Uit de verklaringen van alle getuigen blijkt dat de uitvoerder van de opdrachtgever rechtstreeks communiceert – ook tussentijds - met de voorman die in dienst is van RMS B.V. over de voortgang en de kwaliteit van de werkzaamheden. De uitvoerder bepaalt (namens de opdrachtgever) in overleg met de voorman hoe de diverse aspecten van het werk van de werknemers van RMS B.V. moeten worden uitgevoerd. De uitvoerder heeft instructiebevoegdheid over bijvoorbeeld het gebruik van het materiaal en de kwaliteit en voortgang van het werk. Binnen deze kaders voeren de werknemers van RMS, onder leiding van hun voorman, hun werkzaamheden zelfstandig uit, maar dat neemt niet weg dat een uitvoerder kan ingrijpen als hij dat nodig vindt. Aldus is er naar het oordeel sprake van het ter beschikking stellen van werknemers door RMS aan haar opdrachtgevers om krachtens een door deze aan RMS B.V. verstrekte opdracht arbeid te verrichten onder toezicht en leiding van deze opdrachtgever. De kantonrechter heeft dan ook terecht voor recht verklaard dat RMS B.V. onder de werkingssfeer van de verplichtstelling en regelingen van Stipp valt. Grief 1 faalt.
2.13
Met
grief 2voert RMS aan dat Stipp haar recht heeft verwerkt om premies tot en met mei 2010 te incasseren. RMS stelt dat Stipp niet alleen jarenlang heeft stil gezeten waardoor RMS B.V. op het verkeerde been werd gezet over de verschuldigdheid van de premies, maar ook dat RMS B.V. nu ineens wordt geconfronteerd met een zeer hoge premievordering, die zij slechts gedeeltelijk op haar werknemers kan verhalen.
2.14
Stipp heeft – onbestreden – aangevoerd dat zij destijds de hoogte van de premienota’s over 2006 en 2007 ambtshalve heeft vastgesteld, omdat RMS geen pensioengegevens had aangeleverd. In dat geval is Stipp bevoegd deze premies in te schatten. Het had op de weg van RMS gelegen de benodigde gegevens aan te leveren, maar dit heeft zij nagelaten, zodat pas bij een handhavingscontrole bleek dat en hoeveel achterstallige premies RMS nog diende te betalen.
2.15
Naar het oordeel van het hof komt het betoog van RMS erop neer dat zij erop heeft vertrouwd dat zij geen premies behoefde te betalen omdat Stipp haar geen premienota’s toestuurde. Echter, het enkele stilzitten van Stipp levert geen toereikende grond voor rechtsverwerking op. RMS ziet er bovendien aan voorbij dat zij op grond van artikel 3.1 en 4.1 van de Uitvoeringsregeling verplicht is met regelmaat bestanden met pensioengrondslagen van actieve deelnemers aan Stipp toe te zenden, alsmede om alle werknemers aan te melden die aan de verplicht gestelde pensioenregelingen deel moeten nemen. Zij heeft dit echter nagelaten. Reeds om die reden kan zij zich niet erop beroepen dat zij erop heeft mogen vertrouwen dat zij geen pensioenpremies meer aan Stipp behoefde af te dragen. Grief 2 faalt daarom.
2.16
De conclusie is dat beide grieven falen. Het bewijsaanbod in nr. 66 van de memorie van grieven wordt gepasseerd. Voor zover RMS aanvullend tegenbewijs wil leveren, heeft zij dit aanbod onvoldoende toegelicht, gezien het feit dat zij in eerste aanleg in het kader van het te leveren tegenbewijs al getuigen heeft gehoord. De bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd. RMS zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

3.Beslissing

Het hof:
- verklaart RMS Holding niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep;
- bekrachtigt de bestreden vonnissen;
- veroordeelt RMS in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Stipp tot aan deze uitspraak bepaald op € 5.114,- aan verschotten en € 4.580,- voor salaris van de advocaat;
- verklaart dit arrest wat betreft de betalings- en kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A. Joustra, M.J. van der Ven en R.S. van Coevorden en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 april 2017 in aanwezigheid van de griffier.