ECLI:NL:GHDHA:2017:1022

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2017
Publicatiedatum
14 april 2017
Zaaknummer
2200184716
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en diefstal met geweld van een 85-jarige vrouw door een 44-jarige man

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die werd beschuldigd van verkrachting en diefstal met geweld van een 85-jarige vrouw. De verdachte, geboren in 1971, heeft de feiten gepleegd op een vroege zomerochtend, waarbij hij via een openstaand raam de woning van het slachtoffer binnenging. Gedurende ongeveer vier uur heeft hij de vrouw meermalen verkracht en onder bedreiging van geweld gedwongen haar bankpas en geld af te geven. De verdachte verkeerde tijdens de feiten onder invloed van middelen en heeft geen medewerking verleend aan het onderzoek naar zijn geestelijke toestand. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en terbeschikkingstelling met dwangverpleging, gezien de ernst van de feiten en de kwetsbaarheid van het slachtoffer. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding is toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor zowel materiële als immateriële schade. Het hof heeft de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf gelast, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001847-16
Parketnummers: 09-827113-15 en 09-819533-14 (TUL)
Datum uitspraak: 14 april 2017
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 5 april 2016 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
thans gedetineerd in [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 12 oktober 2016 en 3 april 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft voorts de terbeschikkingstelling van de verdachte gelast en bevolen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, is een beslissing genomen omtrent de inbeslaggenomen goederen en is een beslissing genomen omtrent de vordering tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 15 oktober 2014 van de politierechter in de rechtbank Den Haag opgelegde straf, zoals omschreven in het vonnis van beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op of omstreeks [pleegdatum] te [pleegplaats] door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten
- het binnenklimmen via het slaapkamerraam van de woning van het slachtoffer (te weten [slachtoffer]) en/of
- het (vervolgens) onmiddellijk onverhoeds (terug) op het bed duwen en/of gooien van het slachtoffer en/of
- het doen en/of houden van zijn hand over de mond van het slachtoffer en/of
- het (vervolgens), door verdachte, uittrekken van de onderbroek van het slachtoffer en/of
- het uit elkaar trekken van de benen van het slachtoffer en/of
- het gedurende langere tijd met zijn (stijve) ontblote geslacht in de woning rondlopen en/of
- het vasthouden van het slachtoffer (bij armen en/of schouder) en/of
- het langdurig verblijven in de woning van het slachtoffer (vier uur) en/of
- het slachtoffer (meermalen) dwingen op een stoel plaats te nemen en/of
- het (dreigen te) slaan van het slachtoffer (met een zweep) en/of
- het uit de koelkast pakken van een of meer biertjes en/of dit op te drinken en/of (vervolgens) het slachtoffer te bewegen jenever, dan wel alcohol, te drinken en/of
- het gedurende langere tijd met de onderbroek van het slachtoffer op zijn, verdachtes, hoofd te lopen en/of
- het dreigend tonen van een schaar in de richting van het slachtoffer en/of
- het eisen van haar bankpas en/of geld en/of pincode en/of
- het bedreigen van het slachtoffer door te zeggen dat zij zou worden vermoord als zij de verkeerde pincode zou geven en/of
- het meenemen en/of buiten bereik brengen/houden van de huistelefoon en/of een adresboekje (opdat het slachtoffer niemand kon waarschuwen) en/of
- het zeggen tegen het slachtoffer dat zij de politie niet mocht waarschuwen,
[slachtoffer] (geboren [geboortedatum] 1930) heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten
- het meermalen anaal en/of vaginaal met zijn penis binnendringen en/of
- het (meermalen) met zijn penis haar mond binnendringen, althans een poging daartoe en/of
- het betasten van en/of wrijven over borsten en tepels;
feit 2
hij op of omstreeks [pleegdatum] te [pleegplaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
- een bankpas en/of
- een geldbedrag (400 euro) en/of
- een huistelefoon en/of
- een adresboekje,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] (geboren [geboortedatum] 1930), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die bankpas en/of huistelefoon onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- het meermalen anaal en/of vaginaal en/of oraal binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] en/of - het dreigend tonen van een schaar in de richting van het slachtoffer en/of
- het op dreigende toon eisen van haar bankpas en/of geld en/of pincode.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest en dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Bewijsoverwegingen
Inleiding [1]
De verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting van de [leeftijd] aangeefster [slachtoffer] (feit 1), alsmede aan diefstal met geweld en bedreiging met geweld jegens dezelfde aangeefster (feit 2).
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de volgende feiten op grond van de gebezigde bewijsmiddelen als vaststaand kunnen worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvragen.
Melding
Op [pleegdatum] omstreeks 09:44 uur werden agenten door de meldkamer naar het [adres] te [plaats] gestuurd, waar een vrouw van 85 jaar in haar woning zou zijn beroofd en verkracht. [2]
Verklaring aangeefster [3]
Aangeefster, geboren op [geboortedatum] 1930, heeft het volgende verklaard. Op [pleegdatum] tussen 05.00 uur en 05.30 uur werd zij wakker en heeft zij het raam van haar slaapkamer die aan de tuin grenst een stukje opengezet. Zij is vervolgens weer in bed gaan liggen. Toen zij weer wakker werd zag zij dat haar gordijn, dat voor het slaapkamerraam hangt, opbolde. Vervolgens zag zij een negroïde man naast haar bed staan. Zij schreeuwde en wilde uit bed stappen, maar de man snoerde haar gelijk de mond [4] door zijn hand over haar mond te plaatsen [5] en duwde haar terug op het bed. Hij deed vervolgens haar onderbroek uit, trok haar benen uit elkaar [6] en probeerde zijn penis in haar vagina te duwen. Hij heeft dit een aantal keer geprobeerd. De man heeft haar vervolgens omgedraaid en probeerde haar toen anaal te penetreren. Dit lukte beter en dat deed ook pijn. De man had geen condoom om. Ze heeft zich proberen te verzetten en heeft op hem ingepraat. [7] Uit zijn gebaren en wat woordjes maakte zij op dat hij haar bankpas en pincode wilde hebben. Op enig moment zijn ze beiden naar de woonkamer gegaan om in de lades van de kast te kijken. De man hield haar vast bij haar armen of schouders. In de woonkamer lag een schaar die de man gebruikte om duidelijk te maken dat als zij niet deed wat hij vroeg, hij haar zou vermoorden. Uit haar tas die in de slaapkamer stond heeft de man een bankpas en ongeveer € 400,00 weggenomen. De man heeft haar weer op het bed geduwd en wederom geprobeerd met zijn penis in haar vagina te gaan. Hij heeft ook over haar borsten en tepels gewreven. De man heeft ook geprobeerd zijn penis in haar mond te doen maar dit wist zij af te wenden. Zij is op enig moment weer naar de woonkamer gebracht waar zij op de stoel moest plaatsnemen. De man heeft een flesje jenever en twee blikjes bier uit de koelkast gehaald en wilde dat zij de jenever zou opdrinken. De man heeft de hele tijd met zijn stijve penis uit zijn broek gelopen. De man heeft de huistelefoon en een adresboekje weggepakt en maakte haar duidelijk dat zij de politie niet mocht bellen. [8]
Zij vertelde dat zij voelde dat de man met zijn penis een stukje in haar vagina is geweest en dat de man in haar anus iets verder is binnengedrongen. Aangeefster heeft voorts verklaard dat de man (de elastiekrand van) haar onderbroek op zijn hoofd heeft gedragen. [9] Ook heeft zij verklaard dat de man de schaar op haar keel heeft gezet en heeft gezegd dat hij haar zou vermoorden als zij een onjuiste pincode zou opgeven. De man heeft haar met een zweep geslagen en haar huistelefoon weggenomen. [10] Omstreeks 09.15 uur zag zij kans om via de achterdeur van de woning te ontsnappen en enkele tuinmannen die buiten aan het werk waren te waarschuwen. Toen zij korte tijd later met een door haar gewaarschuwde tuinman terug kwam in de woning, bleek dat de voordeur wagenwijd open stond en dat de man was vertrokken. [11]
Letsel aangeefster
Op 2 juli 2015 hoorde verbalisant aangeefster zeggen dat zij op haar benen blauwe plekken had en dat de man haar ook flink had beetgepakt bij haar onderbenen. Op 3 juli 2015 zag verbalisant op de benen van aangeefster wat verkleuring en blauwe plekken op beide armen. Verbalisant hoorde aangeefster zeggen dat deze er voor de verkrachting niet zaten en dat zij deze had opgelopen tijdens de verkrachting. [12]
Aantreffen dactyloscopische sporen
In en rond de woning van aangeefster werd op [pleegdatum] een dactyloscopisch onderzoek ingesteld. Uit het ingestelde onderzoek is gebleken dat het slaapkamerraam een zogenaamd draairaam betreft, dat naar buiten toe wordt geopend. Er bevonden zich drie dactyloscopische sporen aan de buitenzijde van het draairaam. Twee sporen bevonden zich onder aan het raam en het andere spoor bevond zich aan de bovenzijde van het raam. Gezien de wijze waarop de dactyloscopische sporen op het raam stonden, kunnen deze sporen worden aangemerkt als zogenaamd inklimsporen, aldus de forensisch deskundige. Verder werd door de forensisch deskundige medegedeeld dat er in de aangetroffen dactyloscopische sporen geen vervuiling werd aangetroffen, hetgeen er op duidt dat het “verse” sporen betreft. De drie genoemde sporen zijn positief geïdentificeerd als dactyloscopische sporen van de verdachte. [13]
Aantreffen DNA verdachte
In de volgende bemonsteringen is het DNA-profiel van de verdachte aangetroffen:
  • vanaf twee sokken aangetroffen in de achtertuin van aangeefster;
  • vanaf de tailleband van de onderbroek van aangeefster;
  • vanaf de benen/bovenbenen, de huid rond de mond en de hals en de borsten van aangeefster.
Aantreffen DNA aangeefster op penishuid van de verdachte
In een bemonstering vanaf de penishuid van de verdachte is, naast celmateriaal van verdachte zelf, celmateriaal van een tweede donor aangetroffen, waaruit een DNA-profiel is afgeleid. Het DNA-profiel van het slachtoffer matcht met dit afgeleide DNA-profiel. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit afgeleide DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. [15]
Aantreffen bankpas van aangeefster onder de verdachte
In het ophoudhok waar de verdachte na zijn aanhouding op 2 juli 2015 was geplaatst, is de weggenomen bankpas van aangeefster aangetroffen. [16]

Het standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de bewijsmiddelen in het dossier, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.

Het standpunt van de verdediging

De verdachte heeft primair ontkend de aan hem ten laste gelegde feiten te hebben gepleegd. Hij heeft voorts verklaard dat hij zich in elk geval niets van die nacht kan herinneren.
De verdediging heeft geen bewijsverweren gevoerd en zich gerefereerd aan het oordeel van het hof aangaande de bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.

De beoordeling van de tenlastelegging

Met de rechtbank is het hof van oordeel, gelet op hetgeen hiervoor is weergegeven in onderling verband en samenhang bezien, dat de verdachte degene is geweest die de feiten heeft begaan. Het hof acht derhalve bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting van de aangeefster, alsmede aan diefstal met geweld en bedreiging met geweld jegens dezelfde aangeefster.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1
hij op [pleegdatum] te [pleegplaats] door geweld enbedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten
- het binnenklimmen via het slaapkamerraam van de woning van het slachtoffer [slachtoffer] en/of
- het vervolgens onmiddellijk onverhoeds op het bed duwen en/of gooien van het slachtoffer en/of
- het doen en/of houden van zijn hand over de mond van het slachtoffer en/of
- het vervolgens, door verdachte, uittrekken van de onderbroek van het slachtoffer en/of
- het uit elkaar trekken van de benen van het slachtoffer en/of
- het gedurende langere tijd met zijn (stijve) ontblote geslacht in de woning rondlopen en/of
- het vasthouden van het slachtoffer (bij armen en/of schouder) en/of
- het slachtoffer dwingen op een stoel plaats te nemen en/of
- het slaan van het slachtoffer met een zweep en/of
- het
pogen hetslachtoffer te bewegen jenever, dan wel alcohol, te drinken en/of
- het gedurende langere tijd met de onderbroek van het slachtoffer op zijn, verdachtes, hoofd te lopen en/of
- het dreigend tonen van een schaar in de richting van het slachtoffer en/of
- het meenemen en/of buiten bereik brengen/houden van de huistelefoon en een adresboekje opdat het slachtoffer niemand kon waarschuwen en/of
- het zeggen tegen het slachtoffer dat zij de politie niet mocht waarschuwen,
[slachtoffer] (geboren [geboortedatum] 1930) heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten
- het meermalen anaal en/of vaginaal met zijn penis binnendringen en
- het met zijn penis
proberenhaar mond
binnen te dringenen
- het betasten van en wrijven over borsten en tepels;
feit 2
hij op [pleegdatum] te [pleegplaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
- een bankpas en
- een geldbedrag (400 euro) en
- een huistelefoon en
- een adresboekje,
toebehorende aan [slachtoffer] (geboren [geboortedatum] 1930), waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming en welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestonden uit het
- het meermalen anaal en/of vaginaal binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] en
- het dreigend tonen van een schaar in de richting van het slachtoffer en
- het op dreigende toon eisen van haar bankpas en geld en pincode.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

verkrachting, meermalen gepleegd.

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming.
Verzoek nader onderzoek
De raadsman heeft zijn verzoek tot het laten uitvoeren van nader onderzoek naar de aanwezigheid van restanten van verdovende middelen in het haar van de verdachte bij pleidooi herhaald. Dit onderzoek is naar de mening van de raadsman noodzakelijk om voornoemd standpunt met betrekking tot de strafbaarheid van de verdachte te kunnen beoordelen.
Het verzoek van de raadsman tot het laten uitvoeren van nader onderzoek wordt mede gelet op de onderbouwing ervan afgewezen, nu de noodzaak daartoe ontbreekt. Op de regiezitting van 12 oktober 2016 en tijdens de behandeling van de zaak ter zitting van 3 april 2017 heeft de raadsman dit verzoek ook gedaan. Het hof heeft deze verzoeken afgewezen.
Het hof is van oordeel geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren zijn gebracht of gekomen die nopen tot het laten uitvoeren van dat onderzoek.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig zijn aan het hof overgelegde pleitnota – op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De mogelijkheid dat de verdachte onvrijwillig drugs heeft ingenomen kan volgens de raadsman niet worden uitgesloten en de verdachte had hierdoor onvoldoende inzicht in zijn handelen en besefte niet wat er gebeurde. De feiten kunnen derhalve niet aan hem worden toegerekend.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman, nu feitelijk niet gebleken is van de door de raadsman geschetste omstandigheden en overweegt hiertoe als volgt.
Het hof stelt bij de beoordeling van dit verweer voorop dat de persoon die geestbeïnvloedende middelen gebruikt zoals alcohol en drugs en daarmee anderen blootstelt aan de gevolgen van zijn mogelijk als gevolg van dat gebruik ongecontroleerde gedragingen, moet weten dat hij zich blootstelt aan bestraffing.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is op geen enkele manier aannemelijk geworden dat de verdachte onvrijwillig drugs heeft ingenomen. Voorts is evenmin aannemelijk geworden dat de verdachte handelde in een “black-out” en niet meer besefte wat er gebeurde en wat hij deed ten tijde van het plegen van onderhavige feiten. De verschillende handelingen die de verdachte heeft verricht, met name de verrichte handelingen om de pakkans te verkleinen, duiden geenszins op een door de raadsman genoemde “black-out” van de verdachte.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen straf en maatregel
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit geen maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS-maatregel) met dwangverpleging op te leggen. De verdediging meent dat niet kan worden voldaan aan de voorwaarden tot het opleggen van een TBS-maatregel met dwangverpleging zoals beschreven in artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het recidiverisico kan niet worden onderbouwd en niet kan worden vastgesteld dat de ziekelijke stoornis in voldoende causaal verband staat met de onderhavige feiten.
De raadsman heeft subsidiair bepleit, indien het hof een TBS-maatregel met dwangverpleging wel noodzakelijk acht en voldoende onderbouwd acht door de rapportage van het PBC, geen ongemaximeerde TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat het PBC geen inschatting kan maken van het recidiverisico. Hieruit volgt dat er geen onmiddellijk gevaar voor personen of goederen dreigt indien de verdachte niet van overheidswege verpleegd zou worden.
De raadsman heeft tot slot en meer subsidiair bepleit om, indien het hof komt tot oplegging van een ongemaximeerde TBS-maatregel met dwangverpleging, geen aanvullende gevangenisstraf op te leggen op grond van artikel 37a, tweede lid, Wetboek van Strafrecht.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof overeenkomstig de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich op [pleegdatum] – hij was destijds 44 jaar oud - schuldig gemaakt aan de verkrachting van een ten opzichte van hem compleet weerloze 85-jarige vrouw. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan diefstal met geweld en bedreiging met geweld gepleegd jegens hetzelfde slachtoffer.
De verdachte is op een warme zomeravond de in een seniorenflat gelegen benedenwoning van het slachtoffer ingeklommen via een openstaand raam, waarna hij het slachtoffer in haar eigen woning meermalen heeft verkracht. Ondanks haar verzet en op hem inpraten is hij meermalen vaginaal en ook anaal seksueel bij haar binnengedrongen.
Een verkrachting maakt ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het lijdt geen twijfel dat slachtoffers van een verkrachting geestelijk zeer lange tijd lijden onder de psychische klap die zij als gevolg hiervan hebben ondervonden. Daar komt bij dat het slachtoffer in de onderhavige zaak in verband met haar hoge leeftijd als bijzonder kwetsbaar moet worden beschouwd. Tussen de verkrachtingen door heeft de verdachte onder dreiging van een schaar het slachtoffer tevens om geld, haar bankpas en pincode gevraagd. De verdachte heeft de huistelefoon en een adresboekje van het slachtoffer weggenomen, opdat zij niemand kon waarschuwen. Ook heeft hij een aanzienlijk geldbedrag en haar bankpas weggenomen. De verdachte heeft in totaal zo’n vier uur in de woning van het doodsbange slachtoffer verbleven. Dit alles kwam tot een einde toen het slachtoffer kans zag de verdachte af te leiden waarna zij wist te ontsnappen door de tuindeur en zij om hulp kon vragen.
Het slachtoffer heeft als gevolg van het incident enig lichamelijk letsel opgelopen. Dat het slachtoffer tot op heden – bijna 2 jaar later – psychisch nog last heeft van het incident blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring, die door haar zoon is voorgelezen ter terechtzitting in hoger beroep. Zij wordt nog dagelijks mentaal met de gevolgen van de verkrachting geconfronteerd. Het slachtoffer kan zich niet meer concentreren. Lezen, wat zij erg graag deed, lukt haar niet meer. Het gevoel van veiligheid is ondanks extra maatregelen niet meer teruggekomen. Daar komt bij dat de verdachte bij het seksueel binnendringen geen condoom heeft gebruikt, waardoor het slachtoffer enige tijd met de onzekerheid heeft moeten leven of zij mogelijk een seksueel overdraagbare aandoening als HIV had opgelopen. Zij heeft anti HIV medicatie moeten innemen, welke medicatie vervelende bijwerkingen heeft gehad.
De diefstal van het geldbedrag heeft tot gevolg gehad dat het slachtoffer extra zuinig heeft moeten leven omdat zij het geld helemaal niet kon missen.
De verdachte heeft zich op geen enkel moment bekommerd om het leed dat hij het slachtoffer aandeed. Hij bleef slechts de bevrediging van zijn eigen lusten najagen. De verdachte heeft door de diefstal met geweld voorts getoond geen enkel respect te hebben voor andermans eigendommen en heeft zich laten leiden door eigen geldelijk gewin, zonder stil te staan bij de mogelijk ernstige gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer.
Het strafblad van verdachte
Uit een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 maart 2017 volgt dat hij eerder meermalen onherroepelijk tot onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen is veroordeeld te weten ter zake van vermogensdelicten, mishandeling, bedreiging, wederspannigheid en een aantal keren voor diefstal met geweld. Deze veroordelingen hebben de verdachte er klaarblijkelijk niet van weerhouden opnieuw misdrijven te plegen. Ten tijde van het begaan van onderhavige feiten liep de verdachte bovendien in twee proeftijden.
De op te leggen straf
Gelet op de ernst en de aard van de feiten en de enorme impact die de feiten op het slachtoffer hebben gehad en nog steeds hebben is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan vrijheidsbeneming.
Het hof is – alles afwegende – met de rechtbank en anders dan de advocaat-generaal van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 jaren een passende en geboden reactie vormt.
De op te leggen maatregel
Indien bij een verdachte ten tijde van het plegen van een strafbaar feit sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, kan ter zake van bepaalde feiten de TBS-maatregel worden opgelegd als de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van die maatregel eist. Bij de vaststelling van het bestaan van een stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens slaat de rechter acht op de over de verdachte opgemaakte multidisciplinaire rapportage als bedoeld in artikel 37a, derde lid, Wetboek van Strafrecht juncto artikel 37, tweede lid, Wetboek van Strafrecht. Ook indien de verdachte weigert om mee te werken aan het opstellen van een dergelijke rapportage, waardoor de deskundigen geen advies hebben kunnen geven, kan de rechter overgaan tot het opleggen van de TBS-maatregel. De eis van een (volwaardig) multidisciplinair onderzoek vervalt in dat geval. Ook dan blijft evenwel vereist dat wordt vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens ten tijde van het plegen van het feit. Zonder die vaststelling is oplegging van de TBS-maatregel niet mogelijk.
De rapportages
Het hof heeft acht geslagen op de volgende rapportages betreffende de verdachte:
  • De consultbrief d.d. 6 juli 2015, van [deskundige 1], psychiater, NIFP;
  • Het Pro Justitia rapport d.d. 26 augustus 2015, opgemaakt door [deskundige 2], psychiater;
  • Het Pro Justitia rapport d.d. 1 september 2015, opgemaakt door [deskundige 3], klinisch psycholoog;
  • Het Pro Justitia rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (hierna: PBC-rapport) d.d. 22 januari 2016, opgemaakt door [deskundige 4], psychiater, en [deskundige 5], psycholoog;
  • Een brief d.d. 17 maart 2016, inhoudende beantwoording aanvullende vragen n.a.v. de PBC-rapportages, van voornoemde [deskundige 4] en [deskundige 5]’
  • Het reclasseringsadvies d.d. 18 maart 2016, opgemaakt door [deskundige 6], reclasseringsmedewerker bij Reclassering Nederland, en mede ondertekend door [deskundige 7], leidinggevende;
  • Aanvullende schriftelijke vragen van de raadsman aan de NIFP deskundigen d.d. 8 november 2016;
  • Beantwoording aanvullende vragen n.a.v. PBC-rapportage door [deskundige 4], d.d. 5 januari 2017.
Uit de rapportages, opgemaakt door [deskundige 2] en [deskundige 3], blijkt dat de verdachte heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan de onderzoeken. Gelet op de ernst van de verdenking is door beide deskundigen geadviseerd de verdachte te laten observeren in het PBC.
Uit het
PBC-rapport van 22 januari 2016komt samengevat, overeenkomstig hetgeen de rechtbank heeft overwogen, het volgende naar voren.
De verdachte heeft medewerking aan onderhavig onderzoek grotendeels geweigerd. Door zijn weigering is het niet mogelijk geweest een seksuele anamnese af te nemen en testpsychologisch onderzoek, neuropsychologisch onderzoek en lichamelijk onderzoek (waaronder beeldvormende diagnostiek in de vorm van een MRI-scan van de hersenen) te verrichten. Desondanks kunnen op basis van de gespreksindrukken, de groepsobservaties en de collaterale informatie diagnostische uitspraken worden gedaan. Opgemerkt wordt dat de diagnostiek mogelijk niet volledig is.
Bij de verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Naast een uitgebreid strafblad (met voornamelijk vermogensdelicten, al dan niet gepaard gaande met geweld) is sprake van externaliserend gedrag, egocentrisme en parasitair gedrag. De verdachte is gericht op directe behoeftebevrediging en er zijn problemen in de impulscontrole. Voorts zijn er duidelijk aanwijzingen voor beperkingen in de empathische vermogens en de gewetensfuncties. Tevens is bij de verdachte sprake van een ziekelijke stoornis in de zin van polymiddelenafhankelijkheid, waarbij hij vanaf ongeveer zijn 20ste alcohol, soft- en harddrugs gebruikt. Dit gebruik is van dien aard en omvang, dat de verdachte niet in staat is zelfstandig te stoppen, hij zucht ervaart en veel moeite doet middelen te verkrijgen die de ervaren gevoelens van onlust wegnemen. Daarnaast heeft het middelengebruik voor problematisch functioneren gezorgd, zonder dat deze problemen ertoe hebben geleid dat de verdachte abstinent van middelen werd. Inmiddels is het middelengebruik zo langdurig en ernstig aanwezig dat dit verweven is geraakt met de antisociale persoonlijkheidsstoornis, waardoor het niet meer goed mogelijk is te onderscheiden welke gedragingen precies voortkomen uit de verslavingsproblematiek en welke uit de persoonlijkheidspathologie. Zowel de persoonlijkheidsstoornis als de polymiddelenafhankelijkheid waren aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten. De verdachte is vanuit zijn kernproblematiek geneigd tot impulsief gedrag en gericht op directe behoeftebevrediging en mede door zijn beperkte gewetensfunctie houdt hij daarbij weinig rekening met anderen. Deze kernproblematiek was ook ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig. Het gebrekkige geweten van de verdachte heeft ten tijde van het ten laste gelegde, indien bewezen, een duidelijke rol gespeeld.
Gezien het voorgaande wordt de verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar geacht voor het ten laste gelegde, indien bewezen. De eventuele invloed van drugs of alcohol kan een versterkende werking hebben gehad. Aangezien de gedragsdeskundigen geen aanzienlijke rol van verdachtes pathologie in de ten laste gelegde feiten kunnen onderbouwen, en er dientengevolge geen sterk betekenisverband gelegd kan worden tussen de stoornis en de ten laste gelegde feiten, kan er vanuit gedragsdeskundig perspectief geen onderbouwde inschatting worden gegeven voor het recidivegevaar. Derhalve kan geen advies worden gegeven voor een behandeling in een strafrechtelijk kader.
Uit
de brief van het PBC van 17 maart 2016, die voornoemde deskundigen als antwoord op de door de officier van justitie aanvullend gestelde vragen hebben opgesteld, komt samengevat het volgende naar voren.
De verdachte heeft tijdens het onderzoek beperkt meegewerkt, waardoor de deskundigen onvoldoende zicht hebben verkregen op zijn seksuele belevingswereld. Ook was het hierdoor niet mogelijk een delictscenario op te stellen, waarin zijn visie, gevoelens en de gedachten konden worden meegenomen. Wel liet de verdachte tijdens gesprekken met de deskundigen alsmede op de afdeling veel gedrag zien, waardoor het mogelijk was tot een aantal diagnostische conclusies te komen en enige doorwerking in de ten laste gelegde feiten te onderbouwen. Vanwege de beperkingen van het onderzoek kon geen geïndividualiseerde risico inschatting worden gedaan. Risicotaxatielijsten (zoals de HCR-20 en de HKT-R) zijn gericht op het statisch voorspellen van recidive in gewelddadig gedrag. De lijsten worden gebruikt om een klinisch vastgesteld recidiverisico beter te onderbouwen. De risicotaxatielijst zelf heeft op individueel niveau slechts een beperkt voorspellende waarde voor wat betreft de ernst en omvang van het geweld. Op risico-items die voor de verdachte ingevuld kunnen worden op de risicotaxatielijst HCR-20 scoort de verdachte matig tot hoog. Deze score komt voor uit de aanwezigheid van zijn omvangrijke strafblad met eerdere geweldsdelicten, het middelengebruik, de persoonlijkheidsstoornis, en de afwezigheid van werk en een steunsysteem. Met deze lijst kan volgens de deskundigen echter geen onderbouwd individueel oordeel worden gegeven over de kans op recidive in seksueel agressief gedrag. In algemene zin kan gesteld worden dat er bij de verdachte sprake is van een verhoogd risico op recidive in gewelddadig en/of crimineel gedrag.
Voorts is volgens de deskundigen, blijkens het PBC-rapport, onvoldoende duidelijk geworden in welke mate de persoonlijkheidsstoornis precies een rol heeft gespeeld bij de bewezenverklaarde feiten en wat de invloed is geweest van het middelengebruik. Daarnaast bestaat er de mogelijkheid dat andere pathologie, waar de gedragsdeskundigen door het beperkte onderzoek geen zicht op hebben gekregen, een rol heeft gespeeld. Hierbij valt te denken aan hersenschade door excessief middelengebruik of een seksuele stoornis. Er kan volgens de deskundigen geen oordeel worden gegeven over de recidivekans met betrekking tot zedenfeiten, nu er bij de verdachte geen zicht is verkregen op zijn seksuele belevingswereld waardoor eventuele devianties op dit gebied niet meegewogen kunnen worden. De deskundigen merken op dat een antisociale persoonlijkheidsstoornis, zoals bij de verdachte is vastgesteld, niet per definitie het risico op zedendelicten verhoogt, maar wel het risico op gewelddadig en crimineel gedrag in algemene zin. In het onderzoek is duidelijk geworden dat er bij de verdachte sprake is van een neiging tot impulsief gedrag, ook als hij niet onder invloed van middelen is. Deze impulsiviteit zorgt ervoor dat de verdachte minder controle heeft over zijn gedrag dan wenselijk. Voorgaande leidt volgens de deskundigen tot de conclusie dat hij als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Het causale verband tussen de vastgestelde pathologie en het plegen van delicten valt met de informatie die in het huidige onderzoek naar voren is gekomen, volgens de deskundigen slechts beperkt te onderbouwen.
Het hof heeft acht geslagen op
het reclasseringsadvies van 18 maart 2016, waaruit naar voren komt, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, dat geen uitspraken worden gedaan over het recidiverisico, aangezien de verdachte ontkent. Gelet op het feit dat er uit het onderzoek voornamelijk criminogene factoren op alle leefgebieden en nauwelijks beschermende factoren naar voren komen acht de reclassering een bijzonder zorgelijke prognose voor de toekomst aanwezig. Eerdere contacten met de reclassering zijn vroegtijdig afgebroken. Het risico op onttrekking aan voorwaarden wordt hoog geschat. De complexe problematiek, de achterdocht en de eerdere ervaringen met de verdachte maken dat er op dit moment geen mogelijkheden zijn voor begeleiding en toezicht door de reclassering, noch in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel noch in het kader van een TBS met voorwaarden. Om te komen tot een stabiele leefsituatie lijkt intensief behandel- dan wel begeleidingstraject geïndiceerd. De reclasseringsmedewerker [deskundige 6] is ter terechtzitting in eerste aanleg gehoord als deskundige en heeft gepersisteerd bij de inhoud van voornoemd reclasseringsadvies.
De gedragsdeskundigen van het PBC hebben geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een ziekelijke stoornis in de zin van polymiddelenafhankelijkheid, dat deze stoornissen ook aanwezig waren ten tijde van de tenlastegelegde feiten en dat de verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Het hof neemt deze conclusies over en maakt die tot de zijne. Dit maakt dat aan de voorwaarde van gelijktijdigheid van de stoornis en delict als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, om te komen tot de oplegging van terbeschikkingstelling is voldaan.
Wat betreft het recidiverisico overweegt het hof overeenkomstig de rechtbank als volgt.
De gedragsdeskundigen van het PBC hebben geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een verhoogd risico op recidive in gewelddadig en/of crimineel gedrag. Dit gelet op de aanwezigheid van zijn omvangrijke strafblad met eerdere geweldsdelicten, de sterke middelenafhankelijkheid, de persoonlijkheidsstoornis en de afwezigheid van werk en een steunsysteem. Volgens de gedragsdeskundigen kan er echter geen onderbouwd individueel oordeel worden gegeven over de kans op recidive in seksueel agressief gedrag.
Het hof neemt deze conclusies over, maakt die tot de zijne en overweegt daartoe als volgt.
- De verdachte is in staat gebleken om bij daglicht, op een vroege zomerochtend, via een openstaand raam een seniorenwoning binnen te klimmen en een weerloze 85-jarige vrouw in een tijdsbestek van zo’n vier uur meermalen te verkrachten en onder bedreiging met de dood te bestelen. Dit zijn zeer ernstige feiten.
- De bewezenverklaarde feiten hebben een gewelddadige component, terwijl – kijkend naar het omvangrijke strafblad van de verdachte waarop zich tevens geweldsdelicten bevinden – thans kan worden gesteld dat sprake is van een escalatie in ernst van de feiten.
- De verdachte is gediagnosticeerd met een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Er is sprake van vroege antisociale gedragsproblemen (vanaf zijn zesde levensjaar) die mogelijk het gevolg zijn (geweest) van een zeer onveilige en affectief verwaarlozende thuissituatie.
- De verdachte kwam vanaf de pubertijd in een neerwaartse spiraal terecht van crimineel gedrag, justitiële veroordelingen en overmatig middelengebruik. Hij heeft nooit (langdurige) dienstbetrekkingen gehad en was niet in staat een stabiele relatie aan te gaan. De verdachte heeft geen werk en een sociaal vangnet ontbreekt. Daarnaast is hij – naar eigen zeggen – sinds meer dan acht jaar dakloos.
- De verdachte is voorts gediagnosticeerd met polymiddelenafhankelijkheid. Er sinds zeer lange tijd sprake van problematisch middelengebruik. De verdachte zegt zelf alle drugs die voorhanden zijn te gebruiken, behalve heroïne. Voorts zijn er aanwijzingen voor problematisch alcoholgebruik.
- Inmiddels is het middelengebruik van de verdachte zo langdurig en ernstig aanwezig dat dit verweven is geraakt met de antisociale persoonlijkheidsstoornis, waardoor niet meer duidelijk te onderscheiden valt welke gedragingen waar uit voortkomen. De verdachte heeft tijdens de observatie in het PBC gedrag laten zien dat zowel past bij zijn verslavingsproblematiek als bij zijn persoonlijkheidsstoornis. Hierbij vallen met name de impulsiviteit, een gebrekkig inlevingsvermogen en egocentrisme als een gebrek aan sociale afstemming op.
- Wat betreft het recentere (psychisch) functioneren van de verdachte hebben diverse referenten benoemt dat zij een verslechtering hebben waargenomen. Zo zou hij chaotischer, drukker en impulsiever zijn geworden.
- De verdachte heeft een beperkte behandelmotivatie. Eerder reclasseringscontacten zijn nimmer (goed) van de grond gekomen of vroegtijdig afgebroken. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt door de reclassering als hoog ingeschat. Gelet op de complexe problematiek, achterdocht en eerdere ervaringen met de verdachte is de reclassering van mening dat er op dit moment geen mogelijkheden zijn voor begeleiding en toezicht door de reclassering (noch in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel noch in het kader van een TBS-maatregel met voorwaarden).
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het recidivegevaar op geweldsdelicten bij de verdachte als hoog moet worden ingeschat en dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen in het geding is. Aangezien er voorts enig verband is vastgesteld tussen de bij de verdachte aanwezige stoornis en de bewezenverklaarde feiten en hij als gevolg daarvan met betrekking tot de bewezenverklaarde feiten als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar wordt beschouwd, is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel tot terbeschikkingstelling ook eist.
Het hof onthoudt zich van een oordeel over het recidiverisico op het gebied van zedendelicten. Uit het PBC-rapport en uit de verklaring van de verdachte komt naar voren dat de verdachte in zijn jeugd langdurig seksueel is misbruikt. Voorts komt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting naar voren dat de verdachte hier psychisch ernstig onder heeft geleden en nog steeds lijdt. In het PBC is waargenomen dat de verdachte licht seksueel grensoverschrijdend gedrag vertoonde naar vrouwelijke groepsleiders en ook in het penitentiair dossier wordt melding gemaakt van seksueel overschrijdend gedrag naar bewaarsters. Tot slot heeft een referent kenbaar gemaakt dat hij vermoedt dat de verdachte geïnteresseerd is in oude vrouwen. Zo zou de verdachte recent chatcontact hebben gehad met oude vrouwen, in het verleden eens de achterwerken van bejaarde vrouwen in een bejaardentehuis hebben gefilmd en volgens de referent op straat slechts oog hebben voor oude vrouwen. De verdachte heeft dit alles ontkend. Hoewel het hof op basis van het voorgaande (alsmede de bewezenverklaarde verkrachting) van oordeel is dat er bij de verdachte aanwijzingen zijn voor een gestoorde seksualiteitsbeleving, acht het hof het voorgaande ook in onderling verband en samenhang bezien, onvoldoende om een uitspraak te kunnen doen over het recidiverisico op zedendelicten. Dit klemt temeer nu door de gedragsdeskundigen geen inzicht is verkregen in de seksuele belevingswereld van de verdachte en de verdachte niet eerder voor een zedendelict is veroordeeld.
Naar het oordeel van het hof is de stoornis van de verdachte zodanig dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om hem onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Aan de verdachte zijn eerder bijzondere voorwaarden opgelegd waaronder verplicht reclasseringstoezicht, aan welke voorwaarden de verdachte zich niet heeft kunnen houden. De reclasseringsinterventies zijn vroegtijdig negatief beëindigd.
Mede gelet op het advies van de reclassering en de zorgmijdende houding van de verdachte ziet het hof dan ook geen andere mogelijkheid dan om de terbeschikkingstelling van de verdachte te gelasten en daarbij te bepalen dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd, nu de door de verdachte begane feiten misdrijven betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de oplegging van deze maatregel eist. Het betreft tevens misdrijven die gericht waren tegen of gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het hof zal de TBS-maatregel niet gemaximeerd aan de verdachte opleggen.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 9.283,92 (€ 533,92 materiële schade en € 8.750,00 immateriële schade).
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte deels betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde. De vordering tot vergoeding van materiële schade van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 9.283,92 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 15 oktober 2014 onder parketnummer 09-819533-14 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 week, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet tenuitvoergelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Beslag
In onderhavige zaak zijn de volgende goederen inbeslaggenomen:
Geld € 61,70;
Geld € 0,20;
1 boxershort;
1 paar slippers;
1 broek;
1 T-shirt;
1 paar sokken;
2 paar onderbroeken;
1 nagelknipschaar;
1 laken;
1 oranje schaar;
2 notitiepapiertjes;
1 sjaal;
1 jurk.
Ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten de onder 3 tot en met 7 genummerde voorwerpen, zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte, nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet.
Ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten de onder 1 en 2 genummerde voorwerpen, alsmede de onder 8 tot en met 14 genummerde voorwerpen, zal het hof de teruggave gelasten aan het slachtoffer [slachtoffer], nu het belang van strafvordering zich eveneens daartegen niet meer verzet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57, 63, 242 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Gelast de
teruggave aan [slachtoffer]van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de op de beslaglijst onder 1, 2 en 8 tot en met 14 genummerde voorwerpen, te weten:
1. Geld € 61,70
2. Geld € 0,20
8. 2 onderbroeken;
9. 1 nagelknipschaar;
10. 1 laken;
11. 1 oranje schaar;
12. 2 notitiepapiertjes;
13. 1 sjaal;
14. 1 jurk.
Gelast de
teruggave aan de verdachtevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de op de beslaglijst onder 3 tot en met 7 genummerde voorwerpen, te weten:
3. 1 boxershort;
4. 1 paar slippers;
5. 1 broek;
6. 1 T-shirt;
7. 1 paar sokken;.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 9.283,92 (negenduizend tweehonderddrieëntachtig euro en tweeënnegentig cent) bestaande uit € 533,92 (vijfhonderddrieëndertig euro en tweeënnegentig cent) materiële schade en € 8.750,00 (achtduizend zevenhonderdvijftig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 9.283,92 (negenduizend tweehonderddrieëntachtig euro en tweeënnegentig cent) bestaande uit € 533,92 (vijfhonderddrieëndertig euro en tweeënnegentig cent) materiële schade en € 8.750,00 (achtduizend zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
81 (eenentachtig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 15 oktober 2014, parketnummer 09-819533-14, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein, mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. S. Verheijen, in bijzijn van de griffier mr. L.A. Haas.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 april 2017.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt bij gebruik voor het bewijs van processen-verbaal gedoeld op processen-verbaal in de zin van artikel 344, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafvordering.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 13 procesdossier.
3.Proces-verbaal van bevindingen verhoor aangeefster, p. 136-137 procesdossier; proces-verbaal van bevindingen (woordelijke uitwerking aangifte), p. 138-162 procesdossier.
4.Proces-verbaal van bevindingen (woordelijke uitwerking aangifte), p. 141 procesdossier.
5.Proces-verbaal van bevindingen (woordelijke uitwerking aangifte), p. 145 procesdossier.
6.Proces-verbaal van bevindingen (woordelijke uitwerking aangifte), p. 144 procesdossier.
7.Proces-verbaal van bevindingen (woordelijke uitwerking aangifte), p. 144, 146, 147 procesdossier.
8.Proces-verbaal van bevindingen (woordelijke uitwerking aangifte), p. 156 procesdossier.
9.Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 20 procesdossier.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 13 procesdossier
11.Proces-verbaal van verhoor aangeefster, p. 136 procesdossier.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 317 vervolgdossier.
13.Proces-verbaal van verdenking, p. 18-19 proces-verbaal voorgeleiding.
14.Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 18-27 procesdossier; rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 16 oktober 2015, p. 103-106 procesdossier.
15.Aanvullend proces-verbaal forensisch technisch onderzoek, p. 289-291 procesdossier; rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 16 oktober 2015, p. 300-302 procesdossier.
16.Proces-verbaal van bevindingen, p. 177 procesdossier.