ECLI:NL:GHDHA:2016:924

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2016
Publicatiedatum
6 april 2016
Zaaknummer
22-005216-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van beschadiging van metro treinstellen door graffiti

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 31 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in Italië in 1992 en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, is als medepleger schuldig bevonden aan de beschadiging van metro treinstellen door het aanbrengen van graffiti. De verdachte was samen met vier medeverdachten betrokken bij deze vernieling, die plaatsvond op 21 juli 2013 in Rotterdam. Ondanks dat de verdachte zelf geen graffiti heeft gespoten, oordeelde het hof dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders, wat leidde tot de kwalificatie van medeplegen.

Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 750,00, met de mogelijkheid van 15 dagen hechtenis bij gebreke van betaling. De verdachte was eerder in eerste aanleg vrijgesproken van andere tenlasteleggingen, maar het hof verklaarde hem niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor die vrijspraken. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij het hof ook rekening hield met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 23, 24, 24c, 47 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005216-15
Parketnummer: 10-136322-13
Datum uitspraak: 31 maart 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 13 november 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Italië) op [geboortejaar] 1992,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
wonende aan [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 17 maart 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 en 3 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 750,-, subsidiair 15 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. De benadeelde partij is in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 en 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover nog aan de orde in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 juli 2013 te Rotterdam (Schulpweg) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een of meerdere (metro) treinstel(len), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de RET, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, immers heeft/hebben verdachte(n) en/of zijn mededader(s) één of meermalen middels verf één of meerdere leuzen en/of tekens (zijnde graffiti) aangebracht op één of meerdere (metro) treinstel(len) van die RET.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks21 juli 2013 te Rotterdam (Schulpweg) tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,opzettelijk en wederrechtelijk
een of meerdere(metro) treinstel
(len
),
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan de RET,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),heeft
vernield en/ofbeschadigd
en/of onbruikbaar gemaakt, immers
heeft/hebben
verdachte(n) en/ofzijn mededader
(s
) één of meermalenmiddels verf
één of meerdere leuzen en/oftekens (zijnde graffiti) aangebracht op
één of meerdere(metro) treinstel
(len
)van die RET.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Door de raadsman is ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig zijn overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota – betoogd dat de verdachte van het ten laste gelegde behoort te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe – kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat de verdachte zich als medepleger heeft schuldig gemaakt aan de ten laste gelegde vernieling.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Met verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, stelt het hof voorop dat de kwalificatie medeplegen slechts dan gerechtvaardigd is als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde feit het volgende af.
De verdachte, van Italiaanse nationaliteit, is op 21 juli 2013, samen met vier andere personen, te weten medeverdachten [medeverdachte 1] (Italiaan), [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] (Nederlanders) en [medeverdachte 4] (Oostenrijker), aangehouden ter zake van vernieling van metrowagons door het aanbrengen van graffiti. Medeverdachte [medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij twee dagen voor zijn aanhouding met die Italianen (het hof begrijpt de verdachte medeverdachte [medeverdachte 1]) gesproken heeft over het spuiten van graffiti, waarbij is afgesproken dat [medeverdachte 4] een keer mee zou gaan. Op de ochtend van 21 juli 2013 heeft hij in de auto met de Italianen de afspraak gemaakt om graffiti te gaan spuiten. Verdachte is vervolgens met zijn medeverdachten naar Rotterdam gegaan alwaar verschillende treinen met graffiti bespoten zijn. Verdachte en zijn mededaders hadden t-shirts om hun hoofd gebonden, zodat hun gezichten niet herkenbaar waren. Het hof overweegt hierbij dat het een feit van algemene bekendheid is dat graffitispuiters vaak foto’s en films maken van hun activiteiten en dat zij die films en foto’s vervolgens op internet plaatsen. Dat dit ook hier de bedoeling was leidt het hof af uit het feit dat de verdachte en zijn medeverdachten zich onherkenbaar hadden gemaakt door t-shirts om hun hoofd te binden. Verdachten willen uiteraard voorkomen dat zijzelf op foto’s herkend worden. Het maken van foto’s van de aangebrachte graffiti, zoals in dit geval door de verdachte is gedaan, moet naar het oordeel van het hof dan ook als een onderdeel van het graffiti spuiten gezien worden.
De verdachte is degene geweest die foto’s gemaakt heeft van de met graffiti bespoten treinstellen, terwijl hij ook had deelgenomen aan het gesprek waarin werd afgesproken om graffiti te gaan spuiten. In de fouillering van de verdachte zijn verfdopjes aangetroffen, waarover de verdachte heeft verklaard dat hij die bij zich hield voor de anderen, zodat hij deze kon geven als zij die nodig hadden.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat er voorafgaand aan en bij het bespuiten van de treinstellen tussen de verdachte en zijn mededaders sprake is geweest van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking dat van medeplegen gesproken dient te worden. Dat de verdachte zelf geen graffiti heeft gespoten doet daar niet aan af.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich als medepleger schuldig gemaakt aan de beschadiging van metro treinstellen, zoals in de bewezenverklaring nader omschreven. Aldus handelende heeft de verdachte benadeelde RET financiële schade en overlast berokkend.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Voorts wordt overwogen dat het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, is overschreden, nu de behandeling van de zaak in eerste aanleg niet binnen 24 maanden heeft plaatsgevonden. Het hof zal, gelet op de hoogte van de op te leggen geldboete, evenwel met de enkele constatering van deze overschrijding volstaan(zie HR, ECLI:NL:HR:2008:BD2578).
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c, 47 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. N. Schaar,
mr. G. Knobbout en mr. M.J.J. van den Honert,
in bijzijn van de griffier mr. C. de Bruin.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 31 maart 2016.