ECLI:NL:GHDHA:2016:91

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2016
Publicatiedatum
26 januari 2016
Zaaknummer
200.157.182 / 01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en ontbinding huurovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen Stichting Staedion, waarbij de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde aan de orde zijn. Het Gerechtshof Den Haag heeft op 2 februari 2016 uitspraak gedaan in deze zaak, die voortvloeit uit een eerder vonnis van de kantonrechter van 6 augustus 2014. De appellante, wonende te Den Haag, heeft een huurovereenkomst met Staedion voor een woning en een berging. Staedion vordert de ontbinding van deze huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde, alsook betaling van een huurachterstand van € 4.018,56, vermeerderd met rente. De appellante heeft in hoger beroep de vernietiging van het vonnis van de kantonrechter gevorderd, stellende dat er een nadere overeenkomst zou zijn gesloten met Staedion, waarin was afgesproken dat ontruiming zou uitblijven als zij een eenmalige betaling zou doen en de huur tijdig zou voldoen. Het hof oordeelt dat de appellante de huurachterstand niet heeft betwist en dat er geen bewijs is voor de gestelde nadere overeenkomst. De ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming zijn derhalve gerechtvaardigd. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt de appellante in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.157.182 / 01
Zaak- en rolnummer rechtbank : 2733108 / 14-2728

arrest van 2 februari 2016

inzake

[appellante],

wonende te Den Haag,
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. M.P. de Witte te Den Haag,
tegen

Stichting Staedion,

gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Staedion,
advocaat: mr. M. Teekens te Leiden.

Het geding

1. Voor het verloop van het geding tot aan het tussenarrest van 20 januari 2015 verwijst het hof naar dat arrest. De in dat arrest bevolen comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 17 maart 2015. Van die comparitie is een proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt. [appellante] heeft vervolgens een memorie van grieven genomen, waarop Staedion bij memorie van antwoord, met producties, heeft gereageerd. Ten slotte is arrest bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep

2. Het hof gaat uit van de volgende feiten:
Tussen Staedion en [appellante] heeft een huurovereenkomst bestaan met betrekking tot de woning aan het [adres 1] en een berging aan de [adres 2]. De huurprijs voor de woning bedroeg laatstelijk € 491,25 en de huur voor de berging € 19,43. De huur dient maandelijks bij vooruitbetaling te worden voldaan.
[appellante] heeft, ook na aanmaning, de tot 1 januari 2014 verschuldigde huurtermijnen niet tijdig en volledig betaald.
Op 23 september 2014 heeft [appellante] een bedrag van € 2.500,- aan Staedion voldaan.
De woning en de berging zijn in april 2015 ontruimd.
3. Staedion vordert in dit geding, samengevat weergegeven, de ontbinding van de huurovereenkomst en de veroordeling van [appellante] om het gehuurde te ontruimen en ontruimd te houden. Voorts vordert Staedion de veroordeling van [appellante] tot betaling van € 4.018,56 te vermeerderen met rente, alsmede de veroordeling van [appellante] tot betaling van de vervallen huurpenningen, althans een daaraan gelijk bedrag, tot de datum van ontbinding van de huurovereenkomst en de daadwerkelijke ontruiming van het gehuurde. Tot slot vordert Staedion de veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding.
4. In het bestreden vonnis van 6 augustus 2014 heeft de kantonrechter de vorderingen toegewezen.
5. [appellante] vordert in hoger beroep vernietiging van het bestreden vonnis en afwijzing van de vorderingen van Staedion. In haar memorie van grieven voert [appellante], samengevat weergegeven, aan dat het vonnis van de kantonrechter moet worden vernietigd voor zover daarin de ontbinding van de huurovereenkomst en de vordering tot ontruiming van het gehuurde is toegewezen. Zij stelt daartoe dat in september 2014 met Staedion is afgesproken dat Staedion het gehuurde niet zou ontruimen indien [appellante] eenmalig een bedrag van € 2.500,- zou voldoen, vervolgens stipt de lopende huur zou voldoen en zij gedurende de hoger beroepsprocedure de resterende achterstand zou inlopen. [appellante] erkent dat zij de huur over de maand maart 2015 niet heeft betaald, maar wijt dit aan een door de Belastingdienst ten onrechte gelegd beslag, dat voor haar overmacht oplevert.
6. Het hof stelt voorop dat [appellante] de door Staedion gestelde achterstand in de huurtermijnen niet weerspreekt. Daarmee is sprake van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst die Staedion op grond van het bepaalde in artikel 6:265, lid 1, BW het recht geeft de overeenkomst te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding niet rechtvaardigt. Dat sprake is (geweest) van dergelijke omstandigheden heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt, zodat de ontbinding en de ontruiming, mede in het licht van de omvang en duur van de per 1 januari 2014 onstane huurachterstand, in beginsel op goede gronden is uitgesproken.
7. Dat is slechts anders indien tussen partijen een nadere overeenkomst tot stand is gekomen waarbij Staedion zich er (onder voorwaarden) toe heeft verbonden alsnog van de ontbinding en de ontruiming af te zien. Staedion heeft erkend dat [appellante] een dergelijke overeenkomst heeft voorgesteld, maar heeft betwist dat een overeenkomst zoals door [appellante] gesteld, tot stand is gekomen. Ook als wordt uitgegaan van de juistheid van het door [appellante] gestelde ten aanzien van de na het vonnis van de kantonrechter gesloten overeenkomst, staat echter vast dat [appellante] niet heeft voldaan aan de voorwaarden waaronder Staedion van de ontbinding en de ontruiming had moeten afzien. [appellante] heeft immers de huur over de maand maart 2015 onbetaald gelaten. Ook als juist is dat dit het gevolg is van een door de Belastingdienst foutief gelegd beslag, komt dit in de verhouding tussen Staedion en [appellante] voor rekening van [appellante]. Daar komt bij dat Staedion al op de comparitie in hoger beroep heeft gesteld dat de door [appellante] betaalde huur te laag is, omdat [appellante] geen rekening heeft gehouden met de jaarlijkse huurverhoging, terwijl [appellante] daarnaast niet heeft gesteld dat zij de achterstand gedurende de loop van deze procedure is ingelopen, en Staedion heeft aangegeven dat dit niet het geval is. [appellante] heeft aldus niet voldaan aan de voorwaarden van de door haar gestelde overeenkomst, zodat ook om die reden niet kan worden aangenomen dat Staedion gehouden was van de ontbinding en de ontruiming af te zien.
8. Het bewijsaanbod heeft geen betrekking op feiten die, indien bewezen, tot een andere uitkomst leiden en zal dus worden gepasseerd.
9. Het bovenstaande betekent dat de grieven falen en dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag, team kanton, van 6 augustus 2014;
  • veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Staedion tot op heden begroot op € 704,- aan verschotten en € 1.788,- aan salaris advocaat;
  • verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.E.A.M. van Waesberghe, J.J. van der Helm en M.P.J. Ruijpers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 februari 2016 in aanwezigheid van de griffier.