ECLI:NL:GHDHA:2016:909

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2016
Publicatiedatum
6 april 2016
Zaaknummer
22-005026-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag inzake wederrechtelijke toe-eigening en geweld tegen opsporingsambtenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1984 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor verschillende strafbare feiten. In eerste aanleg was hij veroordeeld tot een taakstraf van negentig uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan wederrechtelijke toe-eigening van een combi-ketel en had zich met geweld verzet tegen een opsporingsambtenaar, wat resulteerde in letsel voor deze ambtenaar. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte van de tenlasteleggingen onder 1 en 3 vrijgesproken moest worden. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de wederrechtelijke toe-eigening en dat de beledigende uitlatingen niet voldoende waren om te spreken van een aantasting van de eer van de opsporingsambtenaar. Echter, het hof achtte het wel bewezen dat de verdachte zich had verzet tegen de opsporingsambtenaar, wat leidde tot een veroordeling tot een taakstraf van twintig uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Daarnaast werd de schadevergoeding aan de benadeelde partij, de opsporingsambtenaar, toegewezen tot een bedrag van €250,-. Het hof benadrukte het belang van respect voor het openbaar gezag en de noodzaak voor opsporingsambtenaren om hun werk zonder hinder te kunnen uitvoeren.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005026-15
Parketnummer: 09-046014-15
Datum uitspraak: 6 april 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 12 november 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1984,
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
volgens eigen opgave ter zitting in hoger beroep verblijvende op het [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
23 maart 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van negentig uren, subsidiair vijfenveertig dagen hechtenis, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij en is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd als vermeld in het vonnis.
Door de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 2 juni 2014 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een combi-ketel (merk: Intergas), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, met dit opzet voornoemde combi-ketel van een muur heeft verwijderd en/of (vervolgens) uit het zich heeft gezet en/of heeft klaargezet/koud gezet om (vervolgens) voornoemde ketel op een later tijdstip (definitief) weg te nemen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2:
hij op of omstreeks 2 juni 2014 te 's-Gravenhage toen de aldaar dienstdoende [benadeelde partij 2] (brigadier van Politie Haaglanden) verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 310 jo. artikel 45 Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vastgegrepen, althans vast had teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten politiebureau Overbosch, gelegen aan de Vlaskamp 1, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner bediening, door opzettelijk gewelddadig
- die [benadeelde partij 2] om de middel vast te pakken en/of
- ( met kracht) zijn arm(en) in een tegengestelde richting te bewegen als welke die [benadeelde partij 2] zijn, verdachtes, arm(en) trachtte te bewegen, tengevolge waarvan deze opsporingsambtenaar enig lichamelijk letsel (een verstuiking van de rechter enkel) bekwam;
3:
hij op of omstreeks 2 juni 2014 te 's-Gravenhage opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [benadeelde partij 2] (brigadier van Politie Haaglanden), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten de aanhouding van verdachte in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Denk je dat je me aan kunt pannekoek. Denk je nou echt dat je het van mij kan winnen pannekoek. Het gaat je toch niet lukken pannekoek", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Anders dan de advocaat-generaal, maar met de verdediging is het hof van oordeel dat de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Daartoe overweegt het hof als volgt. Op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep kan er, anders dan de politierechter deed, niet van worden uitgegaan dat de vingerafdrukken van de verdachte op de ketel zijn aangetroffen. Het rapport dactyloscopisch onderzoek van de politie Den Haag, Forensische Opsporing, ontbeert op de daarvoor in het formulier bestemde plaats de handtekening van beide dactyloscopische deskundigen. Daarmee kan niet worden vastgesteld dat de met nummer aangeduide dactyloscopische deskundigen voor de inhoud van het rapport in zoverre dit hun vaststellingen betreft (te weten het dactyloscopisch individualisatieonderzoek) verantwoording nemen. Bij die stand van zaken kan aan dit rapport voor het bewijs geen zelfstandige waarde worden toegekend. Voldoende (steun)bewijs uit overige bron ontbreekt.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde overweegt het hof dat voor belediging als bedoeld in artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht is vereist een aantasting van de goede naam en eer. Het hof kan zich voorstellen dat het driemaal zeggen van het woord ‘pannekoek’, in combinatie met de andere ten laste gelegde woorden, weliswaar onbeleefd is en door de betrokken opsporings-ambtenaar mogelijk zelfs als kleinerend is ervaren, maar daarmee is in de gegeven omstandigheden, waarin ook derden die uitlatingen hebben waargenomen, nog geen sprake geweest van een aantasting van de eer en de goede naam van die opsporingsambtenaar. De verdachte moet daarom van het onder 3 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks2 juni 2014 te 's-Gravenhage toen de aldaar dienstdoende [benadeelde partij 2] (brigadier van Politie Haaglanden) verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 310 jo. artikel 45 Wetboek van Strafrecht,
in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit,op heterdaad ontdekt, had aangehouden
en vastgegrepen, althans vast hadteneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten politiebureau Overbosch, gelegen aan de Vlaskamp 1, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner bediening, door opzettelijk gewelddadig
- die [benadeelde partij 2] om de middel vast te pakken en
/of
- ( met kracht) zijn arm
(en)in een tegengestelde richting te bewegen als welke die [benadeelde partij 2]
zijn,verdachtes
,arm
(en
)trachtte te bewegen, tengevolge waarvan deze opsporingsambtenaar enig lichamelijk letsel (een verstuiking van de rechter enkel) bekwam.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bewijsoverweging
In het proces-verbaal van bevindingen staat niets opgenomen over het letsel aan de enkel van de opsporingsambtenaar. Algemene ervaringsregels leren evenwel dat (merkbaar) letsel aan de enkel ook pas na een aantal uren kan ontstaan, zodat het hof van oordeel is dat het bewijs voor het letsel als gevolg van de bewezen gedragingen van de verdachte uit de gebezigde bewijs-middelen kan worden afgeleid zonder dat de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen daaraan afbreuk doet en dat derhalve het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot taakstraf voor de duur van negentig uren, subsidiair vijfenveertig dagen hechtenis, waarvan dertig uren, subsidiair vijftien dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan weder- spannigheid door zich met geweld tegen een opsporings-ambtenaar te verzetten. Dit handelen van de verdachte getuigt van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag en voor het publieke belang dat door opsporings-ambtenaren wordt gediend. Opsporingsambtenaren moeten ongehinderd door gedrag als dat van de verdachte hun werk kunnen doen. Door verdachtes handelen heeft de desbetreffende opsporingsambtenaar bovendien letsel opgelopen, zodat verdachte handelen bovendien getuigt van onvoldoende respect van andermans lichamelijke integriteit.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
9 maart 2016, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van schade als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde tot een bedrag van € 385,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 250,-.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 250,-, met oplegging van de schadevergoedings-maatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet gemotiveerd betwist.
Het hof is van oordeel dat genoegzaam aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 250,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer[benadeelde partij 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 250,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 180 en 181 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde partij 2], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius,
mr. A.W. Beelaerts van Blokland en mr. H.J. van Kooten, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 april 2016.