ECLI:NL:GHDHA:2016:898

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2016
Publicatiedatum
5 april 2016
Zaaknummer
200.167.105/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onverschuldigde alimentatie tussen ex-echtgenoten

In deze zaak gaat het om een vordering tot terugbetaling van alimentatiebedragen die door de man onverschuldigd aan de vrouw zijn betaald. De vrouw, appellante, heeft in hoger beroep grieven geformuleerd tegen het vonnis van de rechtbank, waarin zij werd veroordeeld tot terugbetaling van € 9.690,24 aan de man, geïntimeerde. De rechtsrelatie tussen de ex-echtgenoten wordt beheerst door redelijkheid en billijkheid, en het hof overweegt dat de vrouw niet heeft aangetoond dat er feiten en omstandigheden zijn die het onaanvaardbaar maken dat de man terugbetaling vordert. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 22 maart 2016, na een comparitie van partijen en het indienen van memorie van grieven en antwoord.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Sector civiel
Zaaknummer : 200.167.105/01
Rolnummer rechtbank : 2834508 / CV EXPL 14-1187

arrest d.d. 22 maart 2016

inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.C.J. Smallenbroek te Leiderdorp,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.Y.M. Renken te Leiden.

Het geding

Het hof verwijst naar zijn arrest van 16 juni 2015, bij welk arrest een comparitie van partijen is bepaald.
Op 1 september 2015 is de comparitie van partijen gehouden.
Bij memorie van grieven heeft de vrouw 3 grieven geformuleerd.
De man heeft bij memorie van antwoord de grieven weersproken.
Partijen hebben hun procesdossier gefourneerd en hebben arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht gaat het hof uit van de feiten zoals vastgesteld door de voorzieningenrechter.
2. Door de vrouw wordt gevorderd het vonnis van de kantonrechter van 9 juli 2014 te vernietigen en de vordering van de man niet-ontvankelijk te verklaren, daar deze vordering in de hoger beroepsprocedure tegen de beschikking tot betalen van levensonderhoud ingesteld had moeten worden.

Enkele feiten

3. Het hof overweegt als volgt. Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 27 juli 2012 is de man veroordeeld om aan de vrouw, vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, te voldoen een partneralimentatie van € 1.371,- per maand. De beschikking is in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4. Bij beschikking van dit hof van 3 april 2013 is de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover het betreft de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie. Door het hof is het inleidende verzoek tot het vaststellen van partneralimentatie ten behoeve van de vrouw alsnog afgewezen.
5. De man heeft van de vrouw gevorderd terugbetaling van de door hem ten onrechte betaalde partneralimentatie van totaal € 9.690,24. De man is van mening dat hij dit bedrag onverschuldigd aan de vrouw heeft betaald.
6. In het bestreden vonnis is de vrouw veroordeeld om aan de man te betalen het bedrag van
€ 9.690,24 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.

De grieven van de vrouw

7. Gezien de onderlinge samenhang van de grieven bespreekt het hof die grieven gezamenlijk.
8. De vrouw is het met het oordeel van de rechtbank niet eens. In de visie van de vrouw is de vordering van de man niet een vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling. De vrouw is van mening dat de man destijds bij het hof in het kader van de alimentatieprocedure om terugbetaling had moeten vragen. Nu hij dit niet heeft gedaan dient hij in de onderhavige procedure niet-ontvankelijk te worden verklaard. Als één van partijen zijn vorderingen niet formuleert in de procedure waarin hij dat moet doen, in dit geval de alimentatieprocedure, dan kan die partij niet via een achterdeur alsnog die vordering instellen. Ook vanuit de wetsgeschiedenis ziet de vrouw de vordering als een vordering die samenhangt met de alimentatieprocedure.
5. Door de man is gemotiveerd verweer gevoerd. In de visie van de man is de grondslag van zijn vordering onverschuldigde betaling. Aan de kantonrechter is geen oordeel over de alimentatie gevraagd. Het is juist dat in het hoger beroep in 2013 niet apart is verzocht te bepalen dat er terugbetaald moest gaan worden. Het hof is niet buiten de rechtsstrijd getreden en heeft hier derhalve ook geen uitspraak over gedaan. Dat houdt echter niet in dat dit tot gevolg heeft dat de terugbetaling niet gewenst/beoogd was.
6. Het hof overweegt als volgt. In het geding is gebracht de beschikking van dit hof van 3 april 2013. De vaststelling van de partneralimentatie betrof een eerste vaststelling. Gezien het appel van de man wist de vrouw dat de man zich niet met de door de rechtbank vastgestelde onderhoudsbijdrage kon verenigen. Zij heeft de mogelijke gevolgen van het terugbetalen van de partneralimentatie niet aan de orde gesteld. Door de vernietiging van de bestreden beschikking is de grondslag voor de betaling van de man aan de vrouw komen te ontvallen. De man heeft dus in beginsel recht op terugbetaling van de betaalde alimentatie. De man kan hetgeen hij heeft betaald van de vrouw terugvorderen.
7. In de conclusie van de advocaat generaal bij de Hoge Raad van 4 maart 2016 (Hoge Raad:2016:365) concludeert de advocaat-generaal als volgt: “In mijn conclusie vóór HR 6 februari 2015 heb ik uit de hiervoor weergegeven regels afgeleid dat de door de Hoge Raad aan de (appel)rechter opgelegde behoedzaamheid dus ook in diens uitspraak tot uitdrukking moet worden gebracht en voorts dat het feit dat partijen geen debat hebben gevoerd over een eventuele verplichting om te veel ontvangen alimentatie terug te betalen, onverlet laat dat de (appel)rechter in ogenschouw neemt, bijvoorbeeld aan de hand van de vastgestelde draagkracht en andere financiële omstandigheden van de onderhoudsgerechtigde, of het redelijk is dat die verplichting ontstaat door zijn beslissing. Uw Raad heeft in genoemde beschikking geoordeeld dat de rechter de hiervoor genoemde regels kenbaar moet toepassen en moet onderzoeken of een terugbetalingsverplichting in redelijkheid kan worden aanvaard en de bestreden beschikking van het hof vernietigd. Dat betekent mijns inziens dat een en ander uit de uitspraak moet blijken en derhalve moet zijn gemotiveerd.”.
8. In de beschikking van dit hof van 3 april 2013 is het verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie alsnog afgewezen. In dat geschil is niet expliciet aan de orde geweest de mogelijke gevolgen van de terugbetaling van de alimentatie door de vrouw aan de man. Ook heeft het hof toen in die zaak de gevolgen niet expliciet onderzocht. Uit de beschikking volgt dat ten tijde van de beschikking de voormalige wettelijke gemeenschap nog niet was verdeeld. Wat de omvang was van de gemeenschap was, en hoe zou worden verdeeld, was niet bekend. Partijen is bevolen om over te gaan tot verkoop van onroerend goed te [naam] . In eerste aanleg gaat de vrouw nauwelijks in op wat de gevolgen zijn voor haar met betrekking tot het terug te betalen bedrag. Uit het proces-verbaal van de zitting volgt: “De zaak is ter zitting besproken. Belangrijkste knelpunt blijkt de afwikkeling van de verdeling te zijn, maar die ligt niet voor.”. Uit het proces-verbaal volgt slechts dat de gemeenschap nog niet is verdeeld, maar het hof heeft geen inzage gekregen in de financiële positie van de vrouw. Ook in haar memorie van grieven gaat de vrouw niet in op de gevolgen van het terugbetalen.
9. De rechtsrelatie tussen ex-echtgenoten wordt mede beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Wat redelijk en billijk is, is afhankelijk van alle feiten en omstandigheden van het geval. In beginsel is de vrouw gebonden aan de beschikking van dit hof van 3 april 2013, te meer daar zij van deze beschikking niet in cassatie is gegaan. Er kunnen echter zich feiten en omstandigheden voordoen die zodanig zijn dat het naar maatschappelijke normen bezien niet meer aanvaardbaar is dat de man terugbetaling vordert van de door hem betaalde alimentatie. Het is dan wel aan de vrouw om feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen. Nu dit niet is geschied komt het hof niet meer toe aan deze vraag. Het vorenstaande brengt derhalve met zich mede dat de beslissing van de rechtbank moet worden bekrachtigd. De grieven van de vrouw treffen geen doel.

Proceskosten

10. Gezien het feit dat er sprake is van ex-echtgenoten zal het hof de proceskosten compenseren en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van 9 juli 2014 van de rechtbank Den Haag, sector Kanton, locatie Leiden, tussen de partijen gewezen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, A.H.N. Stollenwerck en A.E. Sutorius-van Hees en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 maart 2016 in aanwezigheid van de griffier.