ECLI:NL:GHDHA:2016:896

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2016
Publicatiedatum
5 april 2016
Zaaknummer
200.172.622/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake uitkering depot onder notaris na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding, waarbij de vrouw vordert dat de man wordt veroordeeld om een bedrag van € 50.000 uit een depot bij de notaris aan haar uit te keren. Tien jaar na de scheiding is er nog geen verdeling van de huwelijksgemeenschap tot stand gekomen. De vrouw heeft al meer dan de helft van het depot ontvangen, en het hof oordeelt dat het niet aannemelijk is dat zij nog meer toekomt. De bodemprocedure wordt als de juiste weg voor afwikkeling gezien. De vrouw is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag, dat haar vorderingen had afgewezen. Tijdens de procedure heeft de vrouw om aanhouding verzocht vanwege ziekte, maar het hof heeft geoordeeld dat een langdurig uitstel niet op zijn plaats is. De vrouw heeft geen bewijs kunnen leveren voor haar vorderingen, en het hof heeft de beslissing van de voorzieningenrechter bekrachtigd. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel, team familie
Zaaknummer : 200.172.622/01
Rol-/zaaknummer rechtbank : C/09/487443/KG ZA 15/557

arrest van 29 maart 2016

inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat voorheen : mr. H.H.R. Bruggeman te Lisse, thans zonder advocaat
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.P. Verhaar-Kok te Alphen aan den Rijn.

Het geding

De vrouw is bij exploot van 23 juni 2015 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 27 mei 2015, gewezen tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde, hierna: het bestreden vonnis.
De vrouw heeft bij dagvaarding één grief aangevoerd en daarbij 17 producties overgelegd.
De man heeft een memorie van antwoord ingediend.
De vrouw heeft haar procesdossier overgelegd en pleidooi gevraagd. De pleidooizitting is bepaald op 18 november 2015.
De advocaat van de vrouw heeft zich op 20 oktober 2015 onttrokken.
Ter zitting van 18 november 2015 zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De vrouw is niet verschenen. Zij heeft om aanhouding verzocht in verband met ziekte.
De vrouw is in de gelegenheid gesteld een medische verklaring met betrekking tot haar verhindering ter zitting van 18 november 2015 over te leggen.
De man heeft op 8 december 2015 arrest gevraagd onder overlegging van zijn procesdossier.
De vrouw heeft medische verklaringen overgelegd. Hieruit blijkt echter dat niet te verwachten is dat de vrouw in staat zal zijn om zelf op redelijk korte termijn pleidooi te houden. Gelet op de aard van de onderhavige procedure en het bezwaar van de man tegen aanhouding acht het hof het verlenen van een langdurig uitstel niet op zijn plaats. Op haar verzoek is de vrouw in de gelegenheid gesteld opnieuw een zitting voor pleidooi te laten bepalen, waartoe zij haar verhinderdata diende op te geven. Binnen de daarvoor gestelde termijn is geen reactie van de vrouw ontvangen, zodat de datum van arrest is bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep

1. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de vrouw, ertoe strekkende primair de man te veroordelen de notaris opdracht te geven uit het depot een bedrag van € 50.000,= aan haar uit te keren en te bepalen dat, indien de man hiertoe niet overgaat, het vonnis in de plaats zal treden van die opdracht en subsidiair de man te veroordelen tot betaling van € 50.000,=, afgewezen en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.
2. De vrouw vordert dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd, en (het hof begrijpt:) opnieuw rechtdoende:
primair:te bepalen dat de man veroordeeld wordt om een notaris bij notariskantoor [naam] notarissen per datum arrest opdracht te geven uit het zich daar bevindende depot een bedrag van € 50.000,= te voldoen aan de vrouw, en voorts te bepalen dat – indien de man nalaat bovengenoemde opdracht aan de notaris te geven het arrest in de plaats zal treden van die opdracht;
subsidiair:te bepalen dat de man wordt veroordeeld om bij wijze van voorschot op de verdeling van de voormalige huwelijksgemeenschap aan de vrouw te voldoen een bedrag ad € 50.000,=;
telkens met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure en de procedure bij de rechtbank.
3. De man concludeert tot bevestiging van het bestreden vonnis, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van gronden met veroordeling van de vrouw in de kosten van beide instanties.
4. Er zijn geen grieven gericht tegen de door de voorzieningenrechter tot uitgangspunt genomen feiten, zodat in hoger beroep hiervan wordt uitgegaan.
5. De vrouw voert aan dat zij ter zake de liquide vermogensbestanddelen nog recht heeft op meer dan zij reeds bij voorschotbetaling heeft ontvangen. Het te verdelen vermogen van partijen heeft een waarde tussen de € 1.1 en 1.3 miljoen, zodat de vrouw recht heeft op een bedrag tussen € 550.000 en € 650.000,=. Ook indien de vrouw reeds een bedrag van € 343.257,= heeft ontvangen – hetgeen zij betwist – heeft zij nog recht op een bedrag tussen de € 206.000,= en € 306.000,= . Dit bedrag kan uit het depot aan haar worden verstrekt. Voor zover de vrouw op deze wijze een groter deel van de liquide middelen wordt toegedeeld, kan de man een groter deel van de pensioenvoorzieningen en lijfrenten toekomen. Restitutierisico is niet aanwezig, nu een betaling uit het depot aan de vrouw verwerkt kan worden in de verdeling van het huwelijksvermogen, dat hiervoor toereikend is.
6. De man stelt dat de vrouw uit het liquide vermogen reeds meer dan de helft heeft ontvangen. Uit het mutatieoverzicht van de notaris met betrekking tot het depot van aanvankelijk € 417.289,56 blijkt dat aan de vrouw reeds een bedrag van € 254.885,26 is uitgekeerd. Tussen partijen bestaat geen overeenstemming over de verdeling van de – niet liquide – pensioenvoorzieningen en lijfrenten, zodat nu geen sprake kan zijn van te vorderen liquiditeiten door de vrouw. De man betwist dat de vrouw in financiële nood verkeert. Het komt niet tot structureel overleg tussen partijen over de verdeling, omdat de vrouw telkens andere adviseurs en advocaten inschakelt.
7. Het hof overweegt als volgt. De voorzieningenrechter heeft naar het oordeel van het hof de vorderingen van de vrouw terecht afgewezen. De vorderingen van de vrouw strekken tot uitkering aan haar van een (aanvullend) voorschot, vooruitlopend op de verdeling van de huwelijksgemeenschap van partijen.
Tien jaar na de echtscheiding is tussen partijen nog steeds geen verdeling tot stand gekomen. Vast staat dat de vrouw bij wijze van voorschot uit de te verdelen verkoopopbrengst van de woning, welk bedrag in depot bij de notaris is, reeds meer dan de helft heeft ontvangen. Nu tussen partijen geen overeenstemming bestaat over de verdeling, is op voorhand niet aannemelijk dat de vrouw uit de verdeling nog een bedrag in contanten van € 50.000,= toekomt. De vrouw stelt dat zij dit bedrag nodig heeft voor de betaling van hypotheeklasten, zodat er wel degelijk sprake is van een restitutierisico. Daarbij komt dat indien partijen niet tot verdeling kunnen komen, één van hen een daartoe strekkende bodemprocedure aanhangig kan maken. Nu de vrouw de man verwijt dat zijn verdelingsvoorstellen geen serieuze pogingen zijn om tot verdeling te komen, ligt het op haar weg een bodemprocedure te entameren; zij is hiertoe nog steeds niet overgegaan.
8. Het aanbod van de vrouw tot bewijslevering wordt gepasseerd, nu hiervoor gelet op de aard van deze procedure geen plaats is.
9. Nu partijen ex-echtgenoten zijn worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

De beslissing

Het hof
bekrachtigt het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 27 mei 2015;
compenseert de proceskosten van dit geding in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M. Warnaar, J.A. van Kempen en A.H.N. Stollenwerck en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2016 in aanwezigheid van de griffier.