ECLI:NL:GHDHA:2016:886

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2016
Publicatiedatum
5 april 2016
Zaaknummer
200.177.839/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over opheffing van beslag voor achterstallige kinderalimentatie

In deze zaak gaat het om een executiegeschil tussen een man en een vrouw, die gewezen echtgenoten zijn, over de opheffing van een executoriaal beslag dat is gelegd voor achterstallige kinderalimentatie. De man is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag, waarin zijn vorderingen tot opheffing van het beslag zijn afgewezen. De man heeft in zijn appeldagvaarding zes grieven aangevoerd en verzocht om het bestreden vonnis te vernietigen en het beslag op te heffen.

De rechtbank had eerder bij beschikking van 30 september 2014 de kinderalimentatie vastgesteld op € 408,- per maand per kind, met ingang van 15 januari 2015. De vrouw heeft het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) opdracht gegeven om de achterstallige alimentatie te incasseren. De man had per 4 augustus 2015 een betalingsachterstand van € 35.161,21. Het hof overweegt dat de beschikking van de rechtbank op 20 januari 2016 is vernietigd, waardoor de man geen verplichting meer heeft tot het betalen van alimentatie op basis van die beschikking.

Het hof concludeert dat er geen grond is om het beslag voort te laten duren, aangezien de man vanaf 15 januari 2016 pas weer verplicht is tot het betalen van kinderalimentatie. Het hof heft het beslag op en compenseert de proceskosten tussen partijen, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het arrest is uitgesproken op 2 februari 2016 door de rechters E.A. Mink, A.N. Labohm en A.H.N. Stollenwerck.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel, team familie
Zaaknummer : 200.177.839/01
Rol-/zaaknummer rechtbank : C/09/492406/KG ZA 15-1031

arrest d.d. 2 februari 2016

inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. R. van Venetiën te Alphen aan den Rijn,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. G.A. Nandoe Tewarie te Zoetermeer.

Het geding

De man is op 28 september 2015 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 1 september 2015, gewezen tussen de man als eiser en de vrouw als gedaagde, hierna: het bestreden vonnis.
De man heeft ter zitting van 6 oktober 2015 mondeling van eis geconcludeerd overeenkomstig het in de dagvaarding gevorderde.
Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar het bestreden vonnis, onder ‘1’.
De man heeft in zijn appeldagvaarding zes grieven aangevoerd, een bewijsaanbod gedaan en heeft daarbij vijf producties overgelegd.
De vrouw heeft een memorie van antwoord ingediend en heeft daarbij 5 (als zodanig genummerde) producties overgelegd.
Vervolgens is een datum voor arrest bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Tegen de feiten zoals de voorzieningenrechter deze onder ‘2’ in het bestreden vonnis heeft vastgesteld is geen grief gericht, zodat het hof van deze feiten zal uitgaan.
Aan het hof is voorts ambtshalve gebleken dat het op 20 januari 2016 een beschikking heeft gegeven op het door de man ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Den Haag van 30 september 2014, inhoudende dat:
- de kinderalimentatie over de periode van 15 januari 2015 tot 15 januari 2016 op nihil is bepaald;
- de vrouw de eventueel teveel ontvangen kinderalimentatie over de periode van 15 januari 2015 tot 20 januari 2016 niet hoeft terug te betalen aan de man;
- de kinderalimentatie met ingang van 15 januari 2016 is bepaald op € 301,- per maand per kind;
- de uitkering tot levensonderhoud ten behoeve van de vrouw met ingang van 15 januari 2015 is bepaald op nihil;
- het verzoek te bepalen dat de vrouw de eventueel teveel verschuldigde partneralimentatie niet hoeft terug te betalen aan de man is afgewezen.
Voorts staat op grond van de in hoger beroep overgelegde stukken vast dat op 10 september 2015 executoriaal beslag is gelegd ten laste van de man onder zijn werkgever.
2. In het bestreden vonnis zijn de vorderingen van de man, strekkende tot opheffing van de door de vrouw gelegde beslagen dan wel schorsing daarvan tot het tijdstip waarop de uitspraak in hoger beroep in kracht van gewijsde is gegaan, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom, afgewezen. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd.
3. De man vordert dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd en dat bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de door de vrouw gelegde beslagen alsnog zullen worden opgeheven, dan wel geschorst, althans de vrouw te veroordelen alle beslagen binnen 12 uren na betekening van het in deze te wijzen arrest althans binnen een door het hof te bepalen termijn, (blijvend) op te heffen, te (doen) schorsen tot het tijdstip waarop de uitspraak in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank van 30 september 2014 in kracht van gewijsde zal zijn gegaan, althans tot een tijdstip door het hof in goede justitie te bepalen, althans de vrouw te verbieden terstond na betekening van het arrest, althans binnen 12 uren na de betekening, althans binnen een door het hof te bepalen termijn, de vrouw te verbieden executoriale (beslag)maatregelen te (doen) treffen tot het tijdstip waarop de beschikking in hoger beroep in kracht van gewijsde zal zijn gegaan, althans tot een door het hof in goede justitie te bepalen tijdstip, op straffe van verbeurte van een dwangsom; met veroordeling van de vrouw in de kosten van beide instanties.
4. De vrouw concludeert tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, tot afwijzing van de vorderingen van de man en tot veroordeling van de man in de proceskosten in beide instanties.
5. Het gaat in deze zaak, kort weergegeven, om een executiegeschil met betrekking tot door de rechtbank Den Haag bij beschikking van 30 september 2014 vastgestelde bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de beide minderjarige kinderen van partijen (hierna ook: kinderalimentatie) en een uitkering tot levensonderhoud ten behoeve van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie), beide te betalen door de man aan de vrouw met ingang van 15 januari 2015, zijnde de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De vrouw heeft in april 2015 het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen opdracht gegeven over te gaan tot het incasseren van de achterstallige alimentatie. De kinderalimentatie was door de rechtbank bepaald op € 408,- per maand en per kind met ingang van 15 januari 2015 en vervolgens op € 408,- per maand en per kind met ingang van 1 september 2015. De partneralimentatie was bepaald op € 4.365,- per maand met ingang van 15 januari 2015 en vervolgens met ingang van 1 september 2015 op € 3.650,- per maand. De betalingsachterstand van de man ingevolge deze beschikking van de rechtbank bedroeg per 4 augustus 2015 € 35.161,21. In geschil is thans uitsluitend of de beslagen dienen te worden opgeheven dan wel geschorst.
6. Het hof overweegt als volgt. Uit de brief van het LBIO (productie 3 bij de dagvaarding in kort geding) maakt het hof op dat het LBIO uitsluitend verhaal is gaan zoeken op de man op grond van de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 september 2014. Het hof constateert dat, nu de beschikking van de rechtbank is vernietigd door het hof bij beschikking van 20 januari 2016, niet langer bijdragen op grond van die beschikking van de rechtbank door de vrouw op de man kunnen worden verhaald. Op grond van de beschikking van het hof van 20 januari 2016 ontstaat voor de man eerst met ingang van 15 januari 2016 enige verplichting tot het betalen van kinderalimentatie en is er thans vanaf 15 januari 2015 niet langer een verplichting tot het betalen van partneralimentatie.
7. Hetgeen het hof onder 6 heeft overwogen leidt er toe dat, wat er overigens ook zij van de door de man aangevoerde grieven, er geen grond is om het beslag nog te doen voortduren. Uit de bij de appeldagvaarding overgelegde productie 2 maakt het hof op dat uitsluitend onder de werkgever van de man executoriaal derdenbeslag is gelegd. Van andere door de vrouw gelegde beslagen is niet gebleken. Dit beslag komt naar het oordeel voor onmiddellijke opheffing in aanmerking. De primaire vordering van de man zal worden toegewezen.
8. Het hof zal de proceskosten tussen partijen, nu zij gewezen echtgenoten zijn, compenseren. Het hof acht geen gronden aanwezig, de vrouw te veroordelen in de proceskosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
heft op per heden het op 10 september 2015 ten laste van de man onder zijn werkgever: [BV van de man] ., gelegde executoriaal derdenbeslag;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.A. Mink, A.N. Labohm en A.H.N. Stollenwerck en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 februari 2016 in aanwezigheid van de griffier.