ECLI:NL:GHDHA:2016:884
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- M. Stollenwerck
- A. Labohm
- J. Troost
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de kwalificatie van huurovereenkomst versus bruikleenovereenkomst en de terugkomst op bindende eindbeslissingen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door twee erfgenamen tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de kwalificatie van een overeenkomst met betrekking tot onroerend goed, waarbij de appellanten betogen dat er sprake is van een huurovereenkomst, terwijl de geïntimeerden stellen dat het gaat om een bruikleenovereenkomst. Het hof verwijst naar een eerder arrest van 15 april 2014, waarin het hof al had geoordeeld dat de huurovereenkomst enkel betrekking had op de kleine woning en niet op de slaapkamers in de grote woning. De appellanten hebben in hun akte van 11 december 2015 verzocht om terug te komen op bindende eindbeslissingen, maar het hof oordeelt dat er geen sprake is van feitelijke of juridische misslagen die dit rechtvaardigen. Het hof stelt vast dat de appellanten geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben aangedragen die een ander licht op de zaak werpen. Het hof concludeert dat de kamers in de grote woning door de geïntimeerden zijn gebruikt zonder dat er sprake is van huur, maar van een bruikleenovereenkomst. De beslissing van het hof houdt in dat de eerdere uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd voor zover deze oordeelde dat er geen bruikleen was, en dat de kamers in de grote woning als bruikleen worden gekwalificeerd. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.