ECLI:NL:GHDHA:2016:880

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2016
Publicatiedatum
4 april 2016
Zaaknummer
200.166.396/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheidingsconvenant en nakoming afspraken met betrekking tot onroerende zaken, laesio enormis en dwaling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin afspraken uit een echtscheidingsconvenant van 24 februari 2011 ter discussie staan. De vrouw vordert dat de man zijn verplichtingen uit het convenant nakomt, waaronder het overzetten van woningen op zijn naam en het betalen van een geldsom van € 10.500,-. De man heeft in incidenteel appel ook vorderingen tegen de vrouw ingesteld, waaronder betaling van achterstallige lasten van de woningen. Het hof oordeelt dat de man zich kan beroepen op laesio enormis, omdat hij meer dan 25% benadeeld is in de verdeling van de onroerende zaken. Het hof stelt vast dat de man niet op de hoogte was van de waarde van de panden en dat hij niet goed geïnformeerd was over de verdeling. Het hof wijst de vorderingen van de man tot toedeling van de panden af, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij deze kan financieren. Het hof bepaalt dat de man alle lasten van de woningen voor zijn rekening moet nemen tot aan de feitelijke verdeling en dat hij de vrouw moet informeren over het beheer van de panden. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.166.396/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C09/446248 / HA ZA 13-752

arrest van 23 februari 2016

inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante, tevens incidenteel geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.M. Wigman te Den Haag,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats]
geïntimeerde, tevens incidenteel appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.H. Weermeijer te Delft.

Het verloop van het geding

Bij exploot van 20 januari 2015 is de vrouw in hoger beroep gekomen tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 22 oktober 2014 tussen de partijen gewezen.
Bij memorie van grieven tevens vermeerdering van eis heeft de vrouw twee grieven geformuleerd.
Bij tussenarrest van 28 april 2015 heeft het hof een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie is niet gehouden.
Bij memorie van antwoord tevens incidenteel appel heeft de man de grieven weersproken. Tevens heeft de man twee incidentele grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord heeft de vrouw de incidentele grieven weersproken.
Partijen hebben hun procesdossier gefourneerd en arrest gevraagd.

De beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1. Door de vrouw wordt gevorderd: dat het uw college moge behagen, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, op de aangevoerde en/of nader aan te voeren gronden te horen eisen en concluderen, in hoger beroep te vernietigen het door de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnis d.d. 22 oktober 2014 en opnieuw rechtdoende:
de vorderingen van de man in eerste aanleg in conventie niet-ontvankelijk te verklaren althans deze af te wijzen, althans hem te ontzeggen, met veroordeling in de kosten van het geding,
en de vorderingen van de vrouw in eerste aanleg in reconventie alsnog toe te wijzen door:
1. de man te veroordelen om over te gaan tot nakoming van de door partijen overeengekomen afspraken in het echtscheidingsconvenant van 24 februari 2011, welk convenant is opgenomen in de beschikking van 23 maart 2011, in het bijzonder nakoming van de artikelen 2.4, 2.5, 2.9 en 3.0 in die zin:
- dat de man er binnen één maand na datum vonnis (het hof begrijpt: arrest) althans binnen een door uw rechtbank (het hof begrijpt: hof) te stellen termijn zorg voor draagt dat hij de woningen aan de [adres een] en [adres twee] (beide te [plaatsnaam] ) en de daaraan verbonden hypotheken op zijn naam heeft gezet waarmee de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid wordt ontslagen,
- dat de man gehouden is het bedrag van € 10.500,- aan de vrouw te voldoen in drie gelijke achtereenvolgende maandelijkse termijnen, waarbij de eerste termijn vervalt uiterlijk twee maanden na datum vonnis (het hof begrijpt: arrest),
- zulks op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag nadat de man in gebreke blijft om aan het in dezen te wijzen vonnis (het hof begrijpt: arrest) te voldoen, een en ander zonder maximum vast te stellen, uitvoerbaar bij voorraad,
2. indien het onder 1 verzochte wordt afgewezen, te bepalen dat de woningen aan de [adres een] en [adres twee] (beide te [plaatsnaam] ) worden verkocht door de man, met bepaling dat alle kosten en de restschuld althans de overwaarde zonder verdere verrekening voor rekening van de man komen, en met bepaling dat de man gehouden is het bedrag van € 10.500,- aan de vrouw te voldoen in drie gelijke achtereenvolgende maandelijkse termijnen, waarbij de eerste termijn vervalt uiterlijk twee maanden na datum vonnis (het hof begrijpt: arrest),
3. veroordeling van de man in de kosten van het geding, uitvoerbaar bij voorraad,
en bij wijze van vermeerdering van eis:
4. te bepalen dat, mocht uw college komen tot wijziging van het echtscheidingsconvenant, de man gehouden is alle kosten van de woningen aan de [adres een] en [adres twee] (beiden te [plaatsnaam] ) per 1 december 2010 voor zijn rekening te nemen ,
5. te bepalen dat de man de vrouw per direct volledig informeert over en met haar in overleg treedt omtrent het onderhoud en de wijze van verhuur van de woning(en), en beslissingen omtrent het onderhoud, verhuur en verkoop niet eerder neemt dan in overleg en met toestemming van de vrouw.

Incidenteel appel

2. De man concludeert in het principale appel tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, zo nodig met aanvulling of verbetering van de gronden. In incidenteel appel vordert de man, met wijziging van het vonnis d.d. 22 oktober 2014 van de rechtbank Den Haag:
1. de vrouw te veroordelen tot betaling van een geldsom tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de man van € 7.318,61 + P.M., te vermeerderen met de wettelijke rente uit hoofde van de achterstand in de betalingen van de gezamenlijke eigenaarslasten van de woning aan de [adres een] te [plaatsnaam] berekend tot mei 2015;
2. de vrouw te veroordelen tot betaling van een geldsom tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de man van € 5.193,79 + P.M., te vermeerderen met de wettelijke rente uit hoofde van de achterstand in de betalingen van de gezamenlijke woonlasten van de woning aan de [adres twee] te [plaatsnaam] berekend tot mei 2015,
3. te bepalen dat de vrouw aan de man vanaf juni 2015 elke maand of gedeelte daarvan een bedrag van € 135,53 als vergoeding voor de lasten van de [adres een] te [plaatsnaam] dient te betalen zolang partijen gezamenlijk eigenaar zijn van dit onroerend goed;
4. te bepalen dat de vrouw aan de man vanaf juni 2015 elke maand of gedeelte daarvan een bedrag van € 96,18 als vergoeding voor de lasten van de [adres twee] te [plaatsnaam] dient te betalen, zolang partijen gezamenlijk eigenaar zijn van dit onroerend goed;
5. in afwijking van beslissing 5.1 in het vonnis d.d. 22 oktober 2014, te bepalen dat de onroerende zaak aan de [adres twee] te [plaatsnaam] voor een bedrag ad € 96.000,- aan de man wordt toegescheiden, met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en met veroordeling van de vrouw tot betaling van de helft van de onderwaarde aan de man;
6. in afwijking van beslissing 5.1 in het vonnis d.d. 22 oktober 2014, te bepalen dat de onroerende zaak aan de [adres een] te [plaatsnaam] voor een waarde van € 220.000,- aan de man wordt toegescheiden, met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en met veroordeling van de vrouw tot betaling van de helft van de onderwaarde aan de man,
kosten rechtens.

Laesio Enormis

3. De kern van het geschil tussen partijen is, of de man zich kan beroepen op art 3: 196 lid 2 BW.
4. De regeling van de laesio enormis heeft als voordeel voor degene die vernietiging van de verdeling vordert op grond van deze lex specialis, dat de bewijslast inzake de dwaling wordt omgekeerd. Als er sprake is van een benadeling van meer dan een vierde in de zin van
art 3: 196 lid 2 BW, dan is daarmee de dwaling gegeven. De wederpartij moet dan aantonen dat de benadeling niet voorspruit uit dwaling.
5. Als de benadeelde de toedeling heeft aanvaard te eigen bate of schade dan dient vast te staan dat de benadeelde wist van welk recht hij/zij afstand van deed. Voor de vraag of er sprake is van benadeling, moet rekening worden gehouden met alle goederen en schulden van de gemeenschap. Derhalve is voor het slagen van een beroep op het vooromschreven lid 5 tevens vereist, dat de benadeelde de waarde van de te verdelen gemeenschap kende, althans wist in welke orde van grootte de waarde van de gemeenschap lag.

Dwaling

6. De vrouw stelt in haar eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de man heeft gedwaald.
7. Door de vrouw is in de punten 7 tot en met 12 van haar grieven een korte toelichting gegeven. Door de vrouw is onder meer aangevoerd:
  • de man was tijdens de scheiding niet overmand door emoties;
  • uit de correspondentie van partijen blijkt dat partijen zich weldegelijk bewust zijn geweest van de verdeling;
  • de advocaat van partijen heeft gewezen op het feit dat hij op het gebied van onroerende zaken geen deskundige is.
8. Door de man is gemotiveerd verweer gevoerd. Door de man is onder meer naar voren gebracht:
 uit het vonnis van de rechtbank blijkt dat aan de man een negatief vermogen is toegescheiden van € 122.759,13 en aan de vrouw een positief vermogen van
€ 12.000,-;
  • dat de man met meer dan 25% is benadeeld staat vast;
  • partijen hadden geen idee van de waardes van de woningen en zij hebben zich evenmin daarin verdiep;
  • partijen zijn evenmin welbewust en goed geïnformeerd afgeweken van de verdeling bij helfte.
9. Het hof overweegt als volgt. Vast staat in de onderhavige procedure dat de man voor meer dan 25% in het kader van de verdeling is benadeeld. De benadeling en het rechtsvermoeden van dwaling is daarmee gegeven. Vaststaat dat partijen zich niet hebben geïnformeerd over de waarde van de onroerende goederen. Wil er sprake zijn van afstand van recht dan moet bij degene die afstand van zijn recht deed duidelijk zijn waarvan hij afstand deed. Het hof is op basis van de door partijen verstrekte gegevens van oordeel dat de man niet wist wat de waarde van de panden was. Ook het feit dat de advocaat van partijen aan partijen het advies heeft gegeven om de waarde van de onroerende zaken te laten taxeren, hetgeen partijen niet hebben gedaan, laat onverlet dat de man zich op art 3:196 lid 2 BW kan beroepen. Naar het oordeel van het hof treft grief 1 van de vrouw geen doel.

Beheer van de onroerende zaken en verdeling van de onroerende zaken

10. Het hof overweegt als volgt. Handelingen dienende tot gewoon onderhoud of tot behoud van een gemeenschappelijk goed, en in het algemeen handelingen die geen uitstel kunnen lijden, kunnen door ieder der deelgenoten zo nodig zelfstandig worden verricht.
11. Tenzij een regeling anders bepaalt, delen de deelgenoten naar evenredigheid van hun aandelen in de vruchten en andere voordelen die het gemeenschappelijke goed oplevert, en moeten zij in dezelfde evenredigheid bijdragen tot de uitgaven die voortvloeien uit handelingen welke bevoegdelijk ten behoeve van de gemeenschap zijn verricht.
12. De rechtsverhouding tussen deelgenoten in een onverdeelde boedel wordt mede beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Wat redelijk en billijk is, is afhankelijk van alle feiten en omstandigheden.
13. De vrouw heeft in punt 25 van haar memorie van grieven haar eis vermeerderd. De vrouw wenst dat de man vanaf 1 december 2010 alle kosten met betrekking tot de onroerende goederen te [plaatsnaam] aan de [adres een] en [adres twee] voor zijn rekening neemt. Voorts wenst de vrouw geïnformeerd te worden over het beheer.
14. Door de vrouw is onder meer het navolgende naar voren gebracht:
  • vast staat dat de man deze kwestie heeft laten liggen;
  • de vrouw heeft geen enkele invloed gehad op de wijze van verhuur en het noodzakelijk onderhoud;
  • het feit dat de man de vrouw op geen enkele wijze heeft betrokken in het onderhoud van de woningen en de verhuur kan er niet toe leiden dat zij mede voor de financiële gevolgen opdraait.
15. De man heeft bij incidenteel appel zijn vordering vermeerderd. Hij geeft aan welk bedrag de vrouw ter zake van het pand [adres een] en ter zake van het pand [adres twee] aan hem dient te voldoen.
16. In het pand [adres een] woont de man met zijn nieuwe partner. Hij wenst thans wederom dat dit pand in het kader van de verdeling aan hem wordt toegedeeld. Voorts wenst de man dat het pand [adres twee] aan hem wordt toegedeeld.
17. De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de incidentele grieven en vorderingen van de man. Door de vrouw is onder meer het navolgende aangevoerd:
  • de vrouw heeft geen enkele mogelijkheid tot inspraak gehad met betrekking tot het onderhoud;
  • het is de vrouw niet duidelijk hoe de man aan de gestelde bedragen komt;
  • wat betreft de woning aan de [adres een] , welke wordt bewoond door de man en zijn partner, stelt de vrouw dat het onredelijk is om zelfs ook maar een deel van de kosten te dragen. De man heeft het woongenot, en zij stelt het woongenot gelijk aan de lasten;
  • de vrouw heeft er geen bezwaar tegen indien de man de woningen zou overnemen tegen een marktconforme prijs. Zij stelt daarom voor om drie onafhankelijke makelaars te kiezen, waaruit de man er één kiest;
  • het hof begrijpt dat de vrouw niet wenst mee te dragen in een eventuele restschuld.
18. Het hof overweegt als volgt. In december 2010 zijn partijen met elkaar overeengekomen dat de panden te Den Haag zoals hiervoor vermeld aan de man zouden worden toegedeeld. In juni 2013 dagvaart de man de vrouw ter zake van benadeling voor meer dan een vierde alsmede wenst hij dat wordt overgegaan tot verkoop van de hiervoor vermelde panden. Bij incidenteel appel van 3 juni 2015 wenst hij wederom dat de panden aan hem worden toegedeeld tegen de WOZ-waarde met betrekking tot het jaar 2015.
19. Het hof rekent de man deze ambivalente houding met betrekking tot de verdeling van de woningen en de daarmee gepaard gaande kosten aan. De rechtsrelatie tussen deelgenoten in een onverdeelde boedel brengt met zich mede dat van beide partijen mag worden verlangd dat op een constructieve wijze een einde wordt gemaakt aan de onverdeeldheid. Vanuit dat perspectief bezien had van de man in redelijkheid mogen worden verlangd dat hij voor de verdeling had onderzocht of hij de toedeling van de panden aan hem kon financieren. De man heeft dit niet gedaan hetgeen het hof de man aanrekent; uit niets is gebleken dat de man overspannen was en voorts is de man door de gemeenschappelijke advocaat verwezen naar de bank.
20. Na vijf jaar wenst de man wederom toedeling van de panden, echter ook nu brengt hij geen gegevens in het geding waaruit blijkt of hij de toedeling aan hem van de panden kan financieren laat staan dat hij enig bewijsmiddel in het geding brengt waaruit blijkt dat de vrouw dan jegens de bank uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid wordt ontslagen. Gezien het verweer van de vrouw in deze zal het hof de eis van de man tot toedeling van de panden aan hem afwijzen. Het hof gaat er van uit dat partijen in goed overleg zullen overgaan tot verkoop van de panden.
21. Vast staat dat de man tezamen met zijn huidige partner de woning aan de [adres een] bewoont en dat hij zonder instemming van de vrouw de woning aan de [adres twee] heeft verhuurd.
22. Van de man had in het kader van de afwikkeling van de verdeling in redelijkheid mogen worden verlangd:
  • dat hij de vrouw korte tijd na het ondertekenen van het convenant had dienen te informeren over de omstandigheid dat hij geen toedeling meer wenste van de panden in verband met benadeling van meer dan een vierde;
  • dat hij de vrouw vooraf informeert omtrent het beheer van de panden en om haar instemmingen vraagt tenzij er sprake is van regulier onderhoud of onderhoud tot behoud van het pand.
23. Vast staat dat de man het genot heeft gehad van beide panden. Ook de huuropbrengst met betrekking tot het pand aan de [adres twee] is uitsluitend ten goede gekomen aan de man.
24. Het hof is van oordeel dat gezien vorenstaande feiten en omstandigheden van de man in redelijkheid kan worden verlangd dat hij alle lasten – waaronder hypotheekrente, overige zakelijke (eigenaars)lasten, onderhoud – voor zijn rekening neemt tot aan het moment van de feitelijke verdeling, zijnde de verdeling van de netto-opbrengst van de verkoop van de woningen of het ieder voor de helft dragen van de restschuld. De vermeerdering van eis van de vrouw zoals vermeld onder punt 4 van haar incidentele appel kan derhalve worden toegewezen. Voorts dient de man met de vrouw te overleggen met betrekking tot het beheer van de panden.

Proceskosten

25. Gezien het feit dat er sprake is van ex-echtgenoten zal het hof de proceskosten van dit hoger beroep compenseren en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt.

Beslissing

Het hof:
het hof vernietigt het bestreden vonnis van de rechtbank Den Haag van 22 oktober 2014 tussen partijen gewezen zoals vermeld onder punt 5.2, 5.3, 5.4 en 5.5 en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man alle (eigenaars)lasten met betrekking tot de woningen aan de [adres een] en [adres twee] , beide te [plaatsnaam] , vanaf datum ontbinding van het huwelijk als een eigen schuld dient te voldoen en de vrouw ter zake van die schulden dient te vrijwaren;
bepaalt dat de man de vrouw direct volledig informeert over en met haar in overleg treedt omtrent het onderhoud en de wijze van verhuur van de woningen, en beslissingen omtrent het onderhoud, verhuur en verkoop niet eerder neemt dan in overleg en met toestemming van de vrouw;
verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, A.H.N. Stollenwerck, C.M. Warnaar en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 februari 2016 in aanwezigheid van de griffier.