ECLI:NL:GHDHA:2016:879

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2016
Publicatiedatum
4 april 2016
Zaaknummer
200.154.759/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen over uitkering levensverzekering en hypothecaire verplichtingen na overlijden erflaatster

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de partner van de erflaatster tegen de erfgenamen van de erflaatster. De erflaatster was eigenaar van een woning en had een hypothecaire lening afgesloten bij SNS Bank NV, waarvoor een recht van hypotheek op de woning was gevestigd. Daarnaast was er een risicoverzekering afgesloten bij Klaverblad Levensverzekering N.V. na het overlijden van de erflaatster op 20 september 2012. De uitkering van deze verzekering is door de SNS Bank gebruikt om de hypotheekschuld af te lossen. De partner van de erflaatster stelt dat hij recht heeft op de uitkering van de verzekering, terwijl de erfgenamen betwisten dat hij hier recht op heeft. Het hof oordeelt dat de partner geen recht heeft op de uitkering, omdat de verzekering niet op een rechtsgeldige wijze aan de SNS Bank was verpand en de bank als eerste begunstigde was aangewezen. De partner heeft geen regresvordering op de erfgenamen, omdat de hypothecaire lening in verband met de woning van de erflaatster is aangewend en de erfgenamen als rechtsopvolgers onder algemene titel verantwoordelijk zijn voor de schulden van de erflaatster. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel
Zaaknummer : 200.154.759/01
Rol-/zaaknummer rechtbank : C/10/436154/ HA ZA 13-1087

arrest van de familiekamer d.d. 23 februari 2016

inzake
[partner van erflaatster] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant, tevens incidenteel geïntimeerde,
hierna te noemen: [partner van erflaatster] ,
advocaat: mr. A. Quispel te Oud-Beijerland,
tegen
[erfgenaam een] ,
en
[erfgenaam twee] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden, tevens incidenteel appellanten,
hierna te noemen: geïntimeerden,
advocaat: voorheen mr. G.J.J. van Dam-Lolkema te Rotterdam,
thans mr P.A. Visser te Rotterdam

Het geding

Bij exploot van 17 juli 2014 is appellant in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 25 juni 2014 tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het bestreden vonnis en de daarin vermelde stukken.
Bij memorie van grieven hebben appellanten 4 grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord hebben geïntimeerden de grieven bestreden. Tevens hebben zij incidenteel appel ingesteld. Daartoe hebben zij drie grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord in incidenteel appel heeft appellant de incidentele grieven bestreden.
Appellant heeft aan het hof arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht gaat het hof uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten.
2. Door appellant wordt gevorderd: dat het het gerechtshof moge behagen bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen het vonnis dat door de rechtbank Rotterdam op 25 juni 2014 tussen [partner van erflaatster] als eiser in conventie en gedaagde in reconventie en de erven als gedaagden in conventie en eisers in reconventie is gewezen, voor zover het betreft de afwijzing van de door [partner van erflaatster] tegen de erven ingestelde vordering tot schadevergoeding en, opnieuw rechtdoende, rekening houdende met de in deze dagvaarding genoemde wijzigingen van eis, inhoudende dat de vordering van [partner van erflaatster] op de erven als volgt komt te luiden:
a. de vordering van [partner van erflaatster] op de erven in hun hoedanigheid van vereffenaars van de nalatenschap van [erflaatster] op grond van ongerechtvaardigde verrijking c.q. op grond van de redelijkheid en de billijkheid vast te stellen op primair een bedrag van € 73.570,- subsidiair een bedrag van € 32.626,86 en een bedrag van € 1.046,64 ter zake de door [partner van erflaatster] betaalde premies levensverzekering, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2013 tot de dag der algehele voldoening;
b. de vordering van [partner van erflaatster] op de erven in hun hoedanigheid van vereffenaars van de nalatenschap van [erflaatster] ter zake de helft van het saldo van het mede op naam van [partner van erflaatster] staande aandelendepot vast te stellen op een door u hof nader te bepalen bedrag;
c. de vordering van [partner van erflaatster] op de erven in hun hoedanigheid van vereffenaars van de nalatenschap van [erflaatster] op grond van het in het lichaam van deze memorie genoemde vergoedingsrecht vast te stellen op een bedrag van € 1.046,64 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2013 tot de dag der algehele voldoening;
d. de erven te veroordelen in de kosten in twee instanties.
3. Door geïntimeerden is gevorderd:
I. te vernietigen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 25 juni 2014, voor zover het betreft de afwijzing van de in eis in reconventie door [erflaatster] ingestelde vordering tot betaling door [partner van erflaatster] van de helft van de hypotheekrente terzake van de 2e hypotheekschuld over de periode 1 november 2008 tot en met 31 december 2010, en opnieuw rechtdoende, te bepalen dat [partner van erflaatster] gehouden is de helft van de hypotheekrente ter zake van de 2e hypotheekschuld over de periode 1 november 2008 tot en met 31 december 2010 aan [erflaatster] te voldoen;
II. te vernietigen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 25 juni 2014, voor zover het betreft de verrekening van de door [partner van erflaatster] gedane betalingen voor boodschappen en winterbanden met de aan [erflaatster] verschuldigde rentebetalingen over de periode 1 januari 2010 tot en met 1 november 2013;
III. te vernietigen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 25 juni 2014, voor zover het betreft de afwijzing van de in eis in reconventie door [erflaatster] ingestelde vordering tot betaling door [partner van erflaatster] van de helft van de hypothecaire schuld op naam van erflaatster en [partner van erflaatster] van € 29.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, en opnieuw rechtdoende, te bepalen dat [partner van erflaatster] gehouden is de helft van de hypothecaire schuld op naam van erflaatster en [partner van erflaatster] van
€ 29.500,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [erflaatster] te voldoen;
IV. [partner van erflaatster] te veroordelen in de kosten van de procedure van hoger beroep.

Kern van het geschil

4. Erflaatster was eigenaar van de woning aan de [adres] . Door haar is voor de financiering van de verkrijging daarvan een geldlening aangegaan bij SNS Bank NV voor een bedrag van € 91.209,82. Ten behoeve van de terugbetaling van deze lening is een recht van hypotheek gevestigd op het hiervoor vermelde onroerend goed. Tevens is een risicoverzekering afgesloten bij Klaverblad Levensverzekering N.V. (hierna: Klaverblad) met erflaatster als verzekeringsneemster en als verzekerd lijf. De rechten uit deze verzekering met polisnummer [volgt nr.] zijn verpand aan de SNS Bank NV en deze heeft zichzelf uit hoofde van de akte van verpanding als eerste begunstigde aangewezen en daarmee de door de verzekeringnemer bepaalde begunstiging gewijzigd. Als tweede en volgende begunstigden heeft de bank de bij de polis oorspronkelijk door de verzekeringnemer aangewezen begunstigden aangewezen.
5. In mei 2004 is appellant met erflaatster eveneens bij de SNS Bank NV een hypothecaire geldlening aangegaan van € 59.000,-. Voor deze lening is een tweede hypotheek gevestigd op het onroerend goed dat in eigendom toebehoorde aan erflaatster.
6. In 2004 is de polis [volgt nr.] gewijzigd. De verzekeringsnemer werd appellant en de verzekerde bleef erflaatster. Uit de gewijzigde polis volgt dat de SNS Bank NV de pandnemer bleef. De begunstiging is evenmin gewijzigd.
7. Door het overlijden van erflaatster op 20 september 2012 is de polis tot uitkering gekomen en heeft de SNS bank als eerste begunstigde en overeenkomstig de voorwaarden van de akte van verpanding de uitkering gebruikt om de hypotheekschuld af te lossen.
8.De kern van het geschil dat partijen verdeeld houdt is, of appellant recht heeft op uitkering met betrekking tot de polis Klaverblad nummer [volgt nr.] en daarmee een vordering heeft op de erfgenamen van erflaatster. Door appellant is in het geding gebracht de polis met het nummer [volgt nr.] . Uit deze polis volgt dat het verzekerde bedrag in de periode 1 oktober 2010 tot 1 augustus 2013 € 73.569,- was.
9. Het hof begrijpt uit grief 1 dat appellant van mening is dat hij gerechtigd is op de uitkering van de hiervoor genoemde verzekering. Door appellant is onder meer het navolgende aangevoerd:
  • de hiervoor vermelde verzekering is niet op een rechtsgeldige wijze aan de SNS Bank verpand, een registratiebewijs ontbreekt ;
  • de SNS Bank is niet als eerste begunstigde vermeld;
  • appellant heeft bij de bank navraag gedaan naar een registratiebewijs van de verpanding maar dat bewijs bleek niet in haar bezit te zijn;
  • aangezien een registratiebewijs ontbreekt, moet ervan worden uitgegaan dat geen pandrecht is gevestigd. Hetzelfde geldt voor het feit dat de bedoelde bank als eerste begunstigde op het polisblad staat genoemd;
  • op het polisblad staat niet vermeld wie de begunstigde is;
  • de conclusie ten aanzien van het bovenstaande is dan volgens appellant dat de bedoelde verzekeringsuitkering aan hem had dienen toe te komen en dus niet aan de SNS Bank;
  • appellant is van menig dat de erven gehouden zijn om het volledige bedrag van de uitkering aan hem uit te keren;
  • als er al een grond was voor een afboeking van de uitkering op een lening, dan had het veel meer voor de hand gelegen om de uitkering in mindering te laten strekken op de tweede geldlening, waarbij appellant debiteur was, en ook om eerst de verkoopopbrengst in mindering op de schuld te laten strekken en pas daarna de uitkering van Klaverblad.
  • verder bestrijdt appellant dat het tussen hem en erflaatster steeds de bedoeling is geweest dat een eventuele uitkering op de betreffende levensverzekering als aflossing op de eerste hypothecaire geldlening zou dienen;
  • na verloop van een aantal jaren wilden partijen, die samen in de woning woonden, deze woning verbouwen. Daarvoor is de tweede hypotheek afgesloten. De bank was echter niet bereid om alleen aan erflaatster de lening te verstrekken. Appellant diende mee te tekenen hetgeen appellant heeft gedaan;
  • alleen erflaatster was gerechtigd tot de woning en de daarop rustende hypothecaire geldleningen dienen materieel alleen ten laste van erflaatster te komen;
  • gezien het bovenstaande vallen de woning en de daarop rustende geldleningen in het vermogen van de erflaatster.
10. Door geïntimeerden is verweer gevoerd. Door hen is onder meer het navolgende aangevoerd:
  • geïntimeerden betwisten dat geen sprake is van verpanding aan de SNS Bank NV;
  • aangezien de levensverzekering was gekoppeld aan de in 2001 door erflaatster afgesloten hypotheek, is de uitkering onder de levensverzekering terecht door de hypotheekbank in mindering gebracht op de eerste hypotheek van erflaatster;
  • op het moment van wijziging van de verzekeringsnemer van erflaatster in appellant, is er nog geen sprake van een 2e hypotheek. Bovendien is na het afsluiten van de 2e hypotheek de polis van levensverzekering niet meer gewijzigd;
  • nu de verpanding op de gewijzigde polis van 12 maart 2004 middels de verpandingsclausule onverkort van toepassing is gebleven, stelt appellant ten onrechte dat aan de bepaling van de SNS Bank NV als eerste begunstigde geen waarde kan worden toegekend;
  • geïntimeerden betwisten dat de uitkering onder de levensverzekering aan appellant toekomt nu de levensverzekering een risicoverzekering betrof.
11. Het hof overweegt als. Uit de polis van Klaverblad nummer [volgt nr.] volgt dat appellant op het tijdstip van overlijden van erflaatster – het verzekerde lijf - de verzekeringsnemer is. Voorts is in de polis opgenomen de navolgende bepaling: “
Nader wordt aangetekend dat alle uit deze verzekering voortvloeiende rechten door de verzekeringsnemer zijn verpand aan de pandnemer, die deze verpanding heeft aanvaard en zichzelf als eerste begunstigde heeft aangewezen overeenkomstig de in de akte vermelde voorwaarden.”.Deze verpanding en aanwijzing van de begunstiging dient tot zekerheid voor de SNS Bank NV dat zij haar lening terugbetaald krijgt. Erflaatster is de verzekerde, maar niet de begunstigde uit hoofde van de polis. Eerste begunstigde is overeenkomstig de pandvoorwaarden in samenhang met de polisvoorwaarden inzake de begunstiging de SNS Bank NV en de verzekeringnemer – appellant – is tweede begunstigde. Alleen indien de uitkering meer zou hebben bedragen dan de hypothecaire schuld op het tijdstip van overlijden van erflaatster zou appellant uit hoofde van de pandovereenkomst in samenhang met de bepalingen van de polis inzake de begunstiging als tweede begunstigde een uitkering hebben gekregen.
Aan de verzekeringsovereenkomst in samenhang met de uitdrukkelijk destijds gehandhaafde verpanding en aanwijzing begunstigde door de bank heeft appellant in dit geval echter geen recht op een uitkering. Eenvoudigweg omdat er aan de tweede begunstigde geen uitkering blijkt te kunnen worden gedaan. De hypothecaire geldlening is derhalve niet met aan de appellant toekomende gelden afgelost, zodat hij geen regresvordering heeft op de erfgenamen van erflaatster.
12. Van ongerechtvaardigde verrijking is geen sprake. Omdat appellant onder de omstandigheden van dit geval geen recht had op een uitkering uit hoofde van de door hem zelf als opvolgend verzekeringnemer gesloten verzekeringsovereenkomst is hij niet verarmd.

Betaalde premies

13. Op grond van door appellant en erflaatster gesloten notariële samenlevingsovereenkomst komen de premies van de onderhavige verzekeringsovereenkomst voor rekening van appellant als (tweede) begunstigde.

Aandelendepot

14. In zijn derde grief stelt appellant dat het aandelendepot strekte tot zekerheid van de geldleningen van de SNS Bank NV. Appellant is van mening dat het bedrag van het aandelendepot eerst in mindering had moeten strekken op de schuld van de SNS Bank NV. Voorts stelt hij dat de helft van het saldo van het aandelendepot aan hem toekomt.
15. In punt 48 van hun memorie van antwoord stellen geïntimeerden dat het aandelendepot op naam stond van erflaatster en dat de premie inleg eveneens werd gedaan door erflaatster.
16. Het hof overweegt als volgt. Door geïntimeerden zijn een aantal rekeningafschriften van erflaatster in het geding gebracht. Naar het oordeel van het hof volgt uit deze rekeningafschriften dat het aandelendepot op naam stond van erflaatster. Appellant heeft niet bewezen en zelfs het begin van bewijs niet geleverd dat hij deze rekening heeft gevoed. De grief treft geen doel.

Incidenteel appel

Kosten van de huishouding

17. In hun eerste grief stellen geïntimeerden dat appellant nimmer heeft bijgedragen aan de rentebetalingen met betrekking tot de tweede hypotheek. Door geïntimeerden wordt betwist dat appellant alle overige kosten voor zijn rekening nam. Geïntimeerden betwisten dat de kosten van de auto tot de normale gang van de huishouding behoorden. In de visie van geïntimeerden heeft de rechtbank dan ook ten onrechte de vordering van niet betaalde rentetermijnen over de periode november 2008 tot en met december 2010 afgewezen.
18. Door appellant is verweer gevoerd. Door appellant is onder meer het navolgende naar voren gebracht:
  • appellant had een hoger inkomen dan erflaatster;
  • vanuit zijn inkomen werd een groot deel van de lasten van partijen betaald;
  • terecht stelt de rechtbank in het bestreden vonnis van 25 juni 2014 dat de door hem geschetste feitelijke gang van zaken tijdens de samenleving niet ongeloofwaardig is.
19. Het hof overweegt als volgt. Door geïntimeerden is de samenlevingsovereenkomst in het geding gebracht van erflaatster en appellant. In artikel 3 en 4 van deze samenlevingsovereenkomst hebben partijen een regeling getroffen met betrekking tot de kosten van de huishouding. Om te kunnen vaststellen of en zo ja tot welk bedrag de erfgenamen van erflaatster als haar rechtsopvolgers onder algemene titel op appellant een vordering zouden hebben omdat deze niet zou hebben voldaan aan zijn fourneerplicht, dient het hof te beschikken over een totaal overzicht van alle inkomsten en alle uitgaven van partijen in de betreffende periode. Op basis van de door partijen verstrekte gegevens kan het hof niet vaststellen of en zo ja tot welke omvang geïntimeerden een vordering hebben op appellant ter zake.
20. Vaststaat bovendien dat erflaatster en appellant in de periode van 1996/1997 tot en met januari 2011 een relatie met elkaar hebben gehad. In die periode was er in ieder geval voor erflaatster geen aanleiding om appellant aan te spreken met betrekking tot het niet voldoen aan zijn financiële bijdragen met betrekking tot de kosten van de huishouding. Het hof leidt uit het gedrag van partijen af dat zij zich konden verenigen met de wijze waarop de kosten van de huishouding onderling zijn gedragen.

Regresvordering tweede hypotheeklening

21. In de tweede grief stellen geïntimeerden dat zij een regresvordering op appellant hebben verkregen aangezien uit gelden van de nalatenschap de volledige tweede hypothecaire geldlening is afgelost. Ten gevolge van de hoofdelijke aansprakelijkheid die bestond voor erflaatster en appellant, hebben geïntimeerden deze schuld betaald, ten gevolge waarvan een regresrecht ontstond op appellant.
22. Door appellant is verweer gevoerd. Door hem is onder meer het navolgende aangevoerd:
  • erflaatster was eigenaar van de woning en debiteur op beide geldleningen. Appellant was slechts debiteur op de tweede geldlening;
  • na verloop van een aantal jaren wilden partijen, die samen in de woning woonden, deze woning verbouwen. Daarvoor is de tweede hypotheek afgesloten. De bank was niet bereid om alleen aan erflaatster de lening te verstrekken. Appellant diende mee te tekenen hetgeen hij ook heeft gedaan;
  • het bovenstaande toont naar de mening van appellant aan dat alleen erflaatster gerechtigd was tot de woning en dat de daarop rustende hypothecaire geldleningen materieel alleen ten laste van erflaatster dienen te komen;
  • gezien het bovenstaande vallen de woning en de daarop rustende geldleningen in het vermogen van erflaatster;
  • de rechtbank heeft terecht overwogen dat het enkele feit dat appellant hoofdelijk aansprakelijk was voor de tweede hypotheek jegens de bank niet meebrengt dat hij, na verkoop van de woning en aflossing van de hypotheek jegens de bank, is gehouden om de helft van die schuld aan de erven te voldoen;
  • immers de tweede hypothecaire lening in 2004 is aangegaan met name in verband met veranderingen en verbeteringen van de woning, zodat ook het gedeelte van appellant uit de tweede lening nagenoeg direct na het verkrijgen van de gelden in de woning van erflaatster is geïnvesteerd.
23. Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat de tweede hypothecaire geldlening is aangewend voor een verbouwing of verbetering van de woning van erflaatster. Deze lening – waarvoor appellant en erflaatster hoofdelijk aansprakelijk waren - heeft dus betrekking op het onroerend goed van erflaatster hetgeen met zich meebrengt dat zij – en geïntimeerden als haar rechtsopvolgers onder algemene titel uit hoofde van art.6:10 BW - in de interne verhouding met appellant geheel draagplichtig is voor deze schuld. Dat appellant mede hoofdelijk aansprakelijk en schuldenaar is, is alleen van belang in de rechtsverhouding tot de bank. Voorts heeft het hof op basis van de door partijen gestelde feiten niet kunnen vaststellen dat partijen andere afspraken hebben gemaakt met betrekking tot de draagplicht van de tweede hypothecaire geldlening. De grief treft geen doel.

Proceskosten

24. Gezien het vorenstaande ziet het hof aanleiding om de kosten in zowel eerste aanleg als in appel te compenseren, hetgeen inhoudt dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen.

Beslissing

Het hof:
in conventie en reconventie:
bekrachtigt het bestreden vonnis van 25 juni 2014 van de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen;
verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, A.H.N. Stollenwerck en C.M. Warnaar en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 februari 2016 in aanwezigheid van de griffier.