ECLI:NL:GHDHA:2016:876

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2016
Publicatiedatum
4 april 2016
Zaaknummer
200.171.608/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Nederlandse rechter in een huwelijksgemeenschap verdeling tussen partijen woonachtig in België

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtsmacht van de Nederlandse rechter met betrekking tot de verdeling van een in 2004 ontbonden huwelijksgemeenschap. De vrouw, appellante, was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin deze zich onbevoegd had verklaard om van de vorderingen in conventie kennis te nemen. De vrouw, woonachtig in België, stelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was op grond van artikel 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), omdat haar verdelingsvordering een nevenvoorziening betrof van de echtscheiding. De man, geïntimeerde, betwistte de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en voerde aan dat de Belgische rechter bevoegd was.

Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht onbevoegd was verklaard, omdat de huidige procedure niet kan worden gezien als een voortzetting van de echtscheidingsprocedure, maar als een zelfstandige procedure tot verdeling. De vrouw had in de echtscheidingsprocedure geen verzoek tot verdeling gedaan, en het hof volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 827 lid 1 onder b Rv. Het hof verwierp ook het beroep van de vrouw op artikel 9 Rv, omdat er voldoende rechtsmiddelen beschikbaar waren in België om de procedure voort te zetten. Uiteindelijk bekrachtigde het hof het bestreden vonnis en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.171.608/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/09/478339/HA ZA 14-1333

arrest van 15 maart 2016

inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] (België),
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.J.J. Kreutzkamp te Valkenburg aan de Geul,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] (België),
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat in eerste aanleg: mr. R.C.J. Theuns te Valkenswaard.

Het geding

Bij exploot van 9 juni 2015 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het vonnis door de rechtbank Den Haag op 1 april 2015 tussen de vrouw als eiseres in conventie in de hoofdzaak, verweerster in voorwaardelijke reconventie in de hoofdzaak en verweerster in het incident en de man als gedaagde in conventie in de hoofdzaak, eiser in voorwaardelijke reconventie in de hoofdzaak en eiser in het incident gewezen, hierna aan te duiden als: het bestreden vonnis.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Tegen de man is verstek verleend.
Bij memorie van grieven heeft de vrouw twee grieven aangevoerd.
De vrouw heeft arrest gevraagd en haar procesdossier overgelegd.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank zich zowel in de hoofdzaak als in het incident onbevoegd verklaard van de vorderingen in conventie in de hoofdzaak kennis te nemen. De proceskosten zijn gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
2. De vrouw verzoekt het hof
(het hof begrijpt: vordert)om bij arrest het bestreden vonnis van de rechtbank Den Haag te vernietigen onder de bepaling dat deze rechtbank zich bevoegd had moeten verklaren om inhoudelijk van de hoofdzaak kennis te nemen, en de zaak vervolgens terug te verwijzen naar deze rechtbank, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen inhoudelijk voort te procederen in de stand van de procedure waarin deze zich bevond op datum van het bestreden vonnis, een en ander voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaard, althans, na voornoemde vernietiging, de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank met instructie aan de rechtbank om een oordeel te geven over de vraag of de zaak voldoende met de rechtssfeer in Nederland is verbonden.
De man moet worden veroordeeld in de kosten van beide instanties.

Het geschil

3. In geschil is of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om te oordelen over de hoofdzaak, welke de verdeling betreft van de op 27 juli 2004 ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen. Partijen zijn beiden woonachtig in België.
4. De vrouw is het niet eens met de onbevoegdheidsverklaring door de rechtbank. Zij beroept zich op artikel 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna ook: Rv), dan wel artikel 9 Rv. In appel doet zij tevens een beroep op de artikelen 2 en 3 van het Internationale Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, alsmede op artikel 1 van het Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5. De man heeft in eerste aanleg de exceptie van ontbreken van internationale rechtsmacht opgeworpen, aangezien volgens hem niet de Nederlandse maar de Belgische rechter bevoegd is van de vordering in de hoofdzaak strekkende tot verdeling kennis te nemen.
6. Vaststaat dat de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter in de onderhavige zaak dient te worden bepaald aan de hand van het nationale recht, zijnde het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Artikel 4 Rv
7. Artikel 4 lid 3 Rv houdt - kort gezegd - in dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt ter zake de met de echtscheiding verband houdende nevenvoorzieningen, waartoe ingevolge artikel 827 lid 1 sub b Rv ook de verdeling van de gemeenschap behoort.
8. De vrouw stelt dat haar verdelingsvordering in de hoofdzaak een nevenvoorziening ex artikel 827 lid 1 onder b Rv betreft, aangezien deze een uitvloeisel is van de volgens de vrouw nog immer niet ten uitvoer gelegde echtscheidingsuitspraak van 7 juni 2004. Dit brengt naar de mening van de vrouw mee dat de Nederlandse (echtscheidings-)rechter op grond van artikel 4 Rv bevoegd is over de hoofdzaak te oordelen.
9. Het hof volgt de vrouw niet in voormelde stellingname en overweegt daartoe dat de vrouw destijds in het kader van de echtscheiding bij wijze van nevenvoorziening verdeling heeft verzocht van de huwelijksgemeenschap ten overstaan van een notaris met benoeming van onzijdige personen. De rechtbank heeft dit verzoek bij beschikking van 7 juni 2004 toegewezen. De vrouw heeft de rechter in de echtscheidingsprocedure, welke tot genoemde beschikking voerde, niet verzocht de verdeling te gelasten, dan wel vast te stellen. Gesteld noch gebleken is voorts dat de rechtbank in die procedure de verdeling aan zich heeft gehouden. Het hof is derhalve met de rechtbank van oordeel dat thans in de hoofdzaak geen sprake is van een situatie als voorzien in artikel 827 lid 1 onder b Rv, maar van een zelfstandige procedure tot verdeling in plaats van enige vorm van voorgezette nevenvoorziening - wat daar verder ook van zij - zoals de vrouw betoogt. Het beroep op artikel 4 Rv kan de vrouw derhalve niet baten.
Forumkeuze?
10. Naar het oordeel van het hof is de door de vrouw gestelde forumkeuze van partijen voor de Nederlandse rechter niet aan de orde. Immers, in de echtscheidingsprocedure ontleende de rechtbank haar bevoegdheid om kennis te nemen van het verzoek van de vrouw een nevenvoorziening te bepalen ter zake de verdeling rechtstreeks aan artikel 4 lid 3 Rv. Hieraan lag geen forumkeuze van partijen ten grondslag. Zoals reeds is overwogen, is de huidige procedure geen voortzetting van de echtscheidingsprocedure, maar een zelfstandige verdelingsprocedure, waarbij de man uitdrukkelijk de exceptie van onbevoegdheid heeft opgeworpen, zodat hierbij evenmin sprake is van een (stilzwijgende) forumkeuze.
Artikel 9 Rv
11. Het hof is van oordeel dat de rechtbank ten aanzien van het beroep van de vrouw op artikel 9 aanhef en onder c Rv terecht heeft geoordeeld zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt de gronden van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel leiden.
12. Dat de vrouw, zoals zij kennelijk met het oog op het gedane beroep op artikel 9 aanhef en onder b Rv stelt, in België geen forum kan vinden omdat de Belgische boedelnotaris weigerachtig is de verdere noodzakelijke procedurele stappen te zetten - te weten: (i) het ter zake van de staat van vereffening en verdeling opmaken van een proces-verbaal van beweringen en zwarigheden (ii) deponering van deze en onderliggende stukken ter griffie van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Hasselt - acht het hof voorts onvoldoende steekhoudend om tot toepassing van artikel 9 aanhef en onder b Rv te geraken. Naar het oordeel van het hof staat niets de vrouw in de weg om via een kortgeding- of een tuchtrechtelijke procedure een voortvarender afhandeling van de zaak door de notaris af te dwingen, zodat na voormelde deponering van de stukken de eerst gerede partij ter zake een vordering tot homologatie of wijziging bij de Belgische rechter kan indienen.
13. Nu de vrouw wel degelijk effectieve rechtsmiddelen ten dienste staan, kan haar beroep op de artikelen 2 en 3 van het Internationale Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten verder onbesproken blijven.
14. Het door de vrouw aangehaalde artikel 1 van het Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden ziet op de verhouding tussen staat en burger en niet op de door de vrouw omschreven verhouding tussen partijen. Om die reden gaat het hof aan het beroep van de vrouw op voormeld artikel voorbij.
Conclusie
15. Dit alles leidt tot de conclusie dat de grieven van de vrouw niet slagen, zodat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd.
Proceskosten
16. Gelet op de familierechtelijke aard van de onderhavige zaak, zal het hof de kosten van het hoger beroep compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Om diezelfde reden zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover daarin de kosten van het geding in eerste aanleg zijn gecompenseerd. De andersluidende vordering van de vrouw zal worden afgewezen.
17. Mitsdien wordt als volgt beslist.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
compenseert de proceskosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen in hoger beroep meer of anders gevorderd is.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, J.A. van Kempen en P.B. Kamminga en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 maart 2016 in aanwezigheid van de griffier.