Beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof heeft in rechtsoverweging 2 van bovengenoemd tussenarrest de feiten vastgesteld waarvan het bij de beoordeling van de vordering van Chemours in het incident is uitgegaan. Het hof gaat in de beoordeling van de hoofdzaak van dezelfde feiten uit.
2. Stedin heeft in eerste aanleg gevorderd dat de rechtbank Chemours zal veroordelen tot betaling van € 28.933,50 ter zake van advocaatkosten, met rente en proceskosten. Voorts heeft Stedin betaling van € 790,83 en € 19.112,23 gevorderd ter zake van wettelijke rente over door Chemours verschuldigde bedragen uit hoofde van een tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst (verder: de Vaststellingsovereenkomst). Chemours heeft in eerste aanleg in reconventie gevorderd dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat de overeenkomsten (verder: de Overeenkomsten) die op 6 februari 2013 door Chemours zijn ondertekend en op 15 april 2013 door Stedin, onverbindend zijn wegens strijd met de wet, met kostenveroordeling. De rechtbank heeft de vorderingen van beide partijen afgewezen.
3. Stedin heeft in de afwijzing van haar vorderingen berust; Chemours is tegen de afwijzing van haar reconventionele vordering in beroep gekomen. Met haar
eerste griefbetwist Chemours het oordeel van de rechtbank dat Chemours met een installatie is aangesloten op het net van Stedin, waarbij het overdrachtspunt van de aansluiting is gelegen aan de primaire zijde van de transformatoren, en dat Chemours degene is die de Overeenkomsten met Stedin heeft gesloten en daarom de daaruit voortvloeiende verbintenissen moet nakomen. Chemours betoogt dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat de transformatoren tot een net behoren in de zin van artikel 1, eerste lid, onder i, van de Elektriciteitswet 1998 (verder: Ew). De
tweede griefklaagt over de omschrijving door de rechtbank van de kern van het geschil tussen partijen: of de transformatoren deel uitmaken van het openbare net van Stedin of van het particuliere net van Desco C.V. (verder: Desco). Chemours betoogt dat de centrale vraag is of Chemours als afnemer op het net van Stedin is aangesloten, dan wel of de transformatoren behoren tot een net in de zin van de Ew, waarbij Desco de afnemer is in de zin van de Ew. De
derde griefvalt het oordeel van de rechtbank aan dat de transformatoren in elk geval niet tot het openbare net van Stedin behoren en dat daarom de kosten van de transformatoren geen zogenaamde diepe aansluitkosten zijn. Ook de
zevende griefheeft op dat oordeel betrekking. De
vierde griefbetwist de overweging van de rechtbank dat partijen zijn overeengekomen dat het overdrachtspunt van de geleverde stroom zich aan de primaire kant van de transformatoren bevindt. Chemours betoogt dat ingevolge de Ew de bepaling van het overdrachtspunt niet enkel afhankelijk is van een contractuele afspraak, maar van de partij die zich achter de aansluiting bevindt. Met haar
vijfde griefbetoogt Chemours dat de rechtbank ten onrechte niet heeft geoordeeld dat Stedin op grond van de Ew niet bevoegd is transformatoren te verhuren. De
zesde griefbetreft het oordeel van de rechtbank dat Chemours als degene die de Overeenkomsten met Stedin heeft gesloten, de daaruit voortvloeiende verbintenissen dient na te komen. Chemours betoogt dat de Overeenkomsten in strijd zijn met artikel 5:20, tweede lid, BW en met de Ew, doordat zij er allemaal van uitgaan dat Chemours de afnemer in de zin van de Ew is. Zij stelt dat de verplichting om aansluittarieven, transporttarieven en systeemdiensttarieven aan Stedin te betalen en de contractuele verplichting om een onderhoudsvergoeding voor de transformatoren te betalen, in strijd zijn met de wet. De
achtste en negende griefvechten achtereenvolgens de verwerping van het betoog van Chemours aan dat uit haar stellingen volgt dat Stedin haar contractuele verplichtingen op grond van de
Aansluitovereenkomst per definitie niet kan nakomen, en het oordeel van de rechtbank dat Chemours niet heeft onderbouwd dat Stedin ingevolge de Ew geen vergoeding van aansluitkosten en elektriciteitstransport bij Chemours in rekening mag brengen. Chemours brengt naar voren dat Desco eigenaar is van de transformatoren en dat Stedin geen toestemming van Desco heeft de transformatoren aan Chemours te verhuren, en voorts dat Desco de afnemer is en dat daaruit volgt dat Stedin geen stroom aan Chemours kan leveren en dat Stedin wettelijk geen aansluit- en transporttarieven aan Chemours mag vragen. De
tiende griefkeert zich tegen de afwijzing door de rechtbank van de gevorderde verklaring voor recht dat de Vaststellingsovereenkomst strijdig is met de wet. Chemours stelt dat die overeenkomst niet in stand kan blijven omdat de Aansluitovereenkomst en de Verhuurovereenkomst in strijd zijn met de wet.
4. Het hof stelt het volgende voorop. Ingevolge de Vaststellingsovereenkomst staat tussen hen vast dat Stedin (dan wel een andere tot het Eneco-concern behorende rechtspersoon) eigenaar is van de litigieuze transformatoren met toebehoren en dat deze met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2001 door Chemours zijn gehuurd.
5. In artikel 5:20, tweede lid, BW is, voor zover van belang, bepaald dat de eigendom van een net, bestaande uit een of meer kabels of leidingen, bestemd voor transport van energie, dat in, op of boven de grond van anderen is of wordt aangelegd, toebehoort aan de bevoegde aanlegger van dat net of diens rechtsopvolger. Deze bepaling strekt ertoe te voorkomen dat dat net door natrekking toevalt aan de eigenaar van de grond waarin, op of boven het zich bevindt. Naar luid van deze bepaling heeft zij geen betrekking op andere goederen dan kabels of leidingen. Daarin is dus niets bepaald over de met die kabels of leidingen verbonden installaties, zoals (in het onderhavige geval) transformatoren met toebehoren. De aanlegger van de kabels of leidingen en diens rechtsopvolger worden ingevolge deze bepaling dus niet zonder meer door natrekking eigenaar van die installaties. Weliswaar blijkt uit de parlementaire geschiedenis met betrekking tot dit artikel dat volgens de regering voor de bepaling van de omvang van een elektriciteitsnet de definitie in de Ew bepalend zal zijn, maar uit het vervolg van de passage waarin dit is opgenomen, valt af te leiden dat het daarbij in het bijzonder gaat over het punt waarop het net eindigt en de installatie van de aangeslotene begint. Naar aanleiding van een vraag of met het net verbonden hulpmiddelen worden nagetrokken, verwijst de regering vervolgens naar artikel 3:4 van het BW, inhoudende dat al hetgeen volgens verkeersopvattingen onderdeel van een zaak uitmaakt, bestanddeel van die zaak is. Naar het oordeel van het hof worden gehuurde transformatoren, die in een net zijn gemonteerd en daaruit zonder beschadiging van betekenis weer kunnen worden verwijderd, naar verkeersopvattingen geen bestanddeel van dat net. Tegenover de door natrekking voor Stedin optredende verarming zou een verrijking van Chemours/Desco staan die door niets wordt gerechtvaardigd. Chemours heeft ook niet betwist dat Stedin de transformatoren te allen tijde op relatief eenvoudige wijze en zonder schade aan het deel van het net dat aan Chemours/Desco toebehoort, zou kunnen weghalen. Dat aan bedoelde passages uit de kamerstukken niet een zover gaande betekenis moet worden gehecht als door Chemours wordt voorgestaan, blijkt ook uit het stelsel van de Ew, inhoudende dat bepaalde delen van een net (in de zin van de Ew) juridisch eigendom blijven van een ander dan degene die de rest in eigendom heeft (zie de artikelen 1, eerste lid, onder aa, en 10a Ew). Ingeval voor een ander net dan het landelijke hoogspanningsnet een netbeheerder wordt aangewezen (zoals voor het net van Desco blijkens de beschikking van de Autoriteit Consument en Markt is vereist), dient deze de economische (en niet de juridische) eigendom van de transformatoren tegen een reële vergoeding over te nemen. De Ew is bovendien primair regulatoir van aard, en heeft niet de strekking de eigendomsverhoudingen te beïnvloeden. De daarin opgenomen definitie van een net doet daarom in dit geval geen afbreuk aan hetgeen volgens verkeersopvattingen met betrekking tot de vraag of sprake is van een bestanddeel, heeft te gelden. Het hof voegt daaraan verder toe dat artikel 5:20 BW ertoe strekt te voorkomen dat door verticale natrekking de grondeigenaar, eigenaar wordt van een in op of boven de grond aangebracht net, maar er niet toe strekt door verticale natrekking verandering te bewerkstelligen in de eigendom van met een net verbonden onderdelen die eigendom zijn van anderen dan de bevoegde aanleggers van een net. De slotsom is dat artikel 5:20, tweede lid, BW zich er niet tegen verzet dat Stedin/Eneco eigenaar is en blijft van die transformatoren met toebehoren. De onderscheidene tussen partijen gesloten overeenkomsten zijn niet met dat artikel in strijd.
6. De Ew heeft ten doel de mogelijkheden voor opwekking, levering en in- en uitvoer van elektriciteit en voor het gebruik van leidinggebonden elektriciteitswerken te verruimen, en daarvoor met inachtneming van het belang van het betrouwbaar, duurzaam, doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord functioneren van de elektriciteitsvoorziening de productie, het transport en de levering van elektriciteit te regelen. Met het oog daarop is in artikel 1, eerste lid, onder i, Ew een ruime begripsomschrijving van “net” opgenomen, die naast de transportverbindingen (kabels) de daarmee verbonden hulpmiddelen (waaronder transformatoren) omvat, behoudens voor zover de verbindingen en hulpmiddelen liggen binnen de installatie van een producent of van een afnemer. Deze begripsomschrijving is echter slechts van toepassing binnen de reikwijdte van de Ew: de regeling van de productie, het transport en de levering van elektriciteit. De Ew beoogt niet de eigendom te regelen van elektriciteitsnetten in de zin van die wet. De overeenkomsten zijn derhalve, voor zover zij ertoe strekken de eigendom van de transformatoren vast te leggen, niet in strijd met (artikel 1, eerste lid, onder i, van) de Ew.
7. Blijkens het bij de aansluitovereenkomst (verder: de Aansluitovereenkomst) behorende principeschema zijn partijen overeengekomen dat het overdrachtspunt van de elektriciteit zich (overeenkomstig hetgeen doorgaans het geval is; zie Kamerstukken II 1997/98, 25621, nr. 3, p.22) na de elektriciteitsmeter bevindt. De transformatoren behoren dan ook naar het oordeel van het hof niet tot het net van Stedin. Voor zover Chemours zou willen betogen dat de Ew zich tegen deze overeenkomst zou verzetten, verwerpt het hof dit standpunt. Dat leidt ertoe dat ook het oordeel van de rechtbank dat de kosten van de transformatoren niet tot de zogenaamde diepe aansluitkosten behoren, door het hof wordt gedeeld. Dat Chemours een deel van haar elektriciteitsleidingen en -installaties in een afzonderlijke rechtspersoon heeft ondergebracht, maakt dat niet anders.
8. Het hof verwerpt het betoog van Chemours, inhoudende dat de verhuur door Stedin van de transformatoren in strijd is met artikel 17 van de Ew. Blijkens de memorie van toelichting op het wetsvoorstel tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 ten behoeve van het stellen van nadere regels ten aanzien van het netbeheer en de levering van elektriciteit aan beschermde afnemers (Kamerstukken II, 26303, nummer 3, blz. 22) heeft de wetgever uitdrukkelijk beoogd eventuele extra’s die nodig zijn om bijzondere aansluitingen mogelijk te maken, zoals transformatoren, niet te reguleren en de netbeheerder van die markt niet uit te sluiten. Gelet daarop heeft de (toenmalige) Dienst uitvoering en toezicht Elektriciteitsnet in haar Toetsingskader Aansluittarieven opgenomen dat het plaatsen van een transformator tussen de beveiliging en de installatie van de afnemer wordt gezien als een vrije activiteit die door de netbeheerder kan worden uitgevoerd en waarvan de kosten niet door middel van het aansluittarief worden gedekt.
9. Met betrekking tot de stelling van Chemours dat de Overeenkomsten in strijd zijn met de wet, omdat zij er ten onrechte van uitgaan dat Chemours de afnemer van de door Stedin geleverde elektriciteit is, overweegt het hof als volgt. Ook als het zo zou zijn dat niet Chemours, maar Desco de afnemer is van de elektriciteit, dan staat dat aan de geldigheid van de overeenkomsten niet in de weg. Over het algemeen staat het BW er niet aan in de weg dat partijen een overeenkomst sluiten met betrekking tot een zaak waarover zij niet zelf de beschikking hebben, of een verbintenis aangaan die betrekking heeft op zaken die aan een ander worden geleverd. Ter zake van de Aansluitovereenkomst, die, naar uit het in zoverre onweersproken vonnis van de rechtbank blijkt, op initiatief van Chemours op haar naam is gesteld, geldt dat daarin weliswaar Chemours als afnemer is aangemerkt, maar dat nergens is bepaald dat dat begrip is gebruikt in de betekenis die daaraan in de Ew is gegeven. Chemours heeft zich verbonden ervoor te zorgen dat de verplichtingen die uit de overeenkomst voor de afnemer voortvloeien, zoals het betalen van vergoedingen voor de aansluiting, het transport en de systeemdiensten in verband met de levering van elektriciteit aan de afnemer in de zin van de Ew, worden nagekomen. Hetzelfde geldt voor de betalingsverplichtingen met betrekking tot de gehuurde transformatoren, die Chemours in de verhuurovereenkomst op zich heeft genomen. Het BW verbiedt het aangaan van dergelijke verbintenissen niet en ook de Ew verbiedt Chemours niet zich te verbinden tot het nakomen van de ingevolge die wet toegelaten betalingen voor door die wet geregelde diensten. Ook in de in rechtsoverweging 7.16 van het vonnis van de rechtbank genoemde bepalingen van de Ew waarmee volgens Chemours de Aansluitovereenkomst in strijd zou zijn, kan het hof dat niet lezen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat Chemours de verbintenissen moet nakomen die zij op zich heeft genomen.
10. Chemours heeft weliswaar aangevoerd dat Stedin haar contractuele verplichtingen jegens Chemours per definitie niet kan nakomen, maar zij heeft niet gesteld dat Stedin feitelijk niet aan haar verplichtingen heeft voldaan. Dat Stedin niet rechtstreeks aan Chemours kan leveren, is het gevolg van de omstandigheid dat het concern waartoe Chemours en Desco beide behoren, ervoor heeft gekozen een deel van het elektriciteitsvoorzieningsstelsel van de onderhavige vestiging in een afzonderlijke rechtspersoon onder te brengen, en dat dat concern er eveneens voor heeft gekozen de Aansluitovereenkomst en de Verhuurovereenkomst op naam van Chemours aan te gaan. Dat kan in redelijkheid aan Stedin niet worden tegengeworpen.
11. De slotsom is dat de Aansluitovereenkomst en de Verhuurovereenkomst niet in strijd zijn met de wet. Chemours heeft voor haar stelling dat de Vaststellingsovereenkomst in strijd is met de wet, geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Nu naar het oordeel van het hof de Aansluitovereenkomst en de Verhuurovereenkomst niet in strijd zijn met de wet, is er voor het hof ook geen grond voor het oordeel dat de Vaststellingsovereenkomst in strijd is met de wet.
12. Het hof passeert het ongespecificeerde bewijsaanbod van Chemours, nu niet duidelijk is wat Chemours nog zou willen bewijzen. Uit hetgeen in de rechtsoverwegingen 4 tot en met 11 is overwogen, volgt dat de grieven niet tot resultaat leiden. Het hof zal het vonnis waarvan beroep bekrachtigen. Daarbij past een veroordeling van Chemours in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van Stedin.