In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting die door de Inspecteur is opgelegd. De naheffingsaanslag betreft het tijdvak van 6 november 2014 tot en met 5 februari 2015 en bedraagt € 346. De rechtbank Den Haag had eerder het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Belanghebbende betwist de naheffingsaanslag en stelt dat hij niet verantwoordelijk was voor de betaling van de motorrijtuigenbelasting, omdat zijn auto in beslag was genomen door de politie en hij in detentie verbleef. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag gehandhaafd en stelt dat belanghebbende geen schriftelijk bezwaar heeft gemaakt, wat volgens de Algemene wet bestuursrecht vereist is.
Tijdens de mondelinge behandeling is belanghebbende niet verschenen, terwijl de Inspecteur wel aanwezig was. Het Hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vermeld en heeft de argumenten van beide partijen overwogen. Het Hof concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat de auto op naam van belanghebbende stond in het kentekenregister en de belasting niet op de uiterste betaaldatum was voldaan. Het Hof volgt de rechtbank in haar oordeel en verklaart het hoger beroep ongegrond. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het bezwaar van belanghebbende ontvankelijk is, ondanks het feit dat het telefonisch is ingediend, omdat de Inspecteur niet heeft gewezen op de noodzaak van schriftelijk bezwaar.
De uitspraak van het Hof bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 23 maart 2016.