ECLI:NL:GHDHA:2016:818

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2016
Publicatiedatum
29 maart 2016
Zaaknummer
BK-15/01003
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting die door de Inspecteur is opgelegd. De naheffingsaanslag betreft het tijdvak van 6 november 2014 tot en met 5 februari 2015 en bedraagt € 346. De rechtbank Den Haag had eerder het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Belanghebbende betwist de naheffingsaanslag en stelt dat hij niet verantwoordelijk was voor de betaling van de motorrijtuigenbelasting, omdat zijn auto in beslag was genomen door de politie en hij in detentie verbleef. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag gehandhaafd en stelt dat belanghebbende geen schriftelijk bezwaar heeft gemaakt, wat volgens de Algemene wet bestuursrecht vereist is.

Tijdens de mondelinge behandeling is belanghebbende niet verschenen, terwijl de Inspecteur wel aanwezig was. Het Hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vermeld en heeft de argumenten van beide partijen overwogen. Het Hof concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat de auto op naam van belanghebbende stond in het kentekenregister en de belasting niet op de uiterste betaaldatum was voldaan. Het Hof volgt de rechtbank in haar oordeel en verklaart het hoger beroep ongegrond. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het bezwaar van belanghebbende ontvankelijk is, ondanks het feit dat het telefonisch is ingediend, omdat de Inspecteur niet heeft gewezen op de noodzaak van schriftelijk bezwaar.

De uitspraak van het Hof bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 23 maart 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-15/01003

Uitspraak van 23 maart 2016

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en
de inspecteur van de Belastingdienst, Centrale Administratie, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 september 2015, nummer SGR 15/2633, betreffende de onder 1.1 vermelde naheffingsaanslag.

Naheffingsaanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 6 november 2014 tot en met 5 februari 2015 (hierna: het tijdvak) een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 346.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar van 14 april 2015 heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep bij de rechtbank ingesteld. Ter zake daarvan is een griffierecht van € 45 geheven.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.
Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Ter zake daarvan is een griffierecht van € 123 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 10 februari 2016, gehouden te Den Haag. Daar is de Inspecteur wel, doch belanghebbende niet verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 18 december 2015 aan het adres [Y] , [Z] , onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens door de griffier bij PostNL ingewonnen inlichtingen (track and trace) is de vorenbedoelde brief op 19 december 2015 op dit adres aangeboden. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
3. Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde gaat het Hof in hoger beroep uit van de door de rechtbank onder 1 tot en met 4 van haar uitspraak vermelde feiten:
"1. [Belanghebbende] was blijkens de kentekenregistratie van 12 april 2014 tot en met 8 februari 2015 houder van een personenauto, merk Volvo, met kenteken [A] (de auto). De auto is op 19 augustus 2014 door de politie in beslag genomen.
2. Met dagtekening 28 januari 2015 is voor de auto aan [belanghebbende] een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting over de periode 6 november 2014 tot en met 5 februari 2015 opgelegd (de naheffingsaanslag).
3. [Belanghebbende] heeft naar aanleiding van de naheffingsaanslag op 26 februari 2015 telefonisch contact opgenomen met [de Inspecteur]. [De Inspecteur] heeft de notitie die naar aanleiding van dit telefoongesprek is gemaakt (de telefoonnotitie), aangemerkt als bezwaar en als zodanig in behandeling genomen.
4. De reactie van [belanghebbende] van 14 juli 2015 bestaat uit het nogmaals toezenden van een kopie van de “kennisgeving van inbeslagneming” inzake de auto. Dit stuk had hij ook reeds bij zijn beroepschrift gevoegd."

Geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.
In hoger beroep is tussen partijen in geschil de vraag of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.
4.2.
Belanghebbende voert ter onderbouwing van zijn standpunt – samengevat – het volgende aan. Na de inbeslagname van de auto door de politie was hij niet meer verantwoordelijk voor (het betalen van motorrijtuigenbelasting voor) de auto. Hij verbleef destijds in detentie en had daardoor niet de mogelijkheid het kenteken van de auto te laten schorsen. De auto bevond zich niet op de openbare weg .
4.3.
De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd bestreden.
4.4.
Voor de verdere onderbouwing van de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1.
Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en van de naheffingsaanslag.
5.2.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, omtrent het geschil overwogen:
"
Geschil
5. In geschil is of het beroep ontvankelijk is en, zo ja, of [de Inspecteur] de naheffingsaanslag terecht aan [belanghebbende] heeft opgelegd.
6. Volgens [de Inspecteur] heeft [belanghebbende] geen bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en is de telefoonnotitie ten onrechte als bezwaar in behandeling genomen. Volgens [belanghebbende] is de naheffingsaanslag ten onrechte aan hem opgelegd, omdat hij in detentie zat en daardoor de auto niet van zijn naam heeft kunnen halen.
Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid
7. Op grond van artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan, voor
zover hier van belang, beroep worden ingesteld tegen een belastingaanslag. In artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat alvorens beroep kan worden ingesteld, bezwaar moet worden gemaakt. Uit artikel 6:5 van de Awb volgt dat dit schriftelijk moet gebeuren. [Belanghebbende] heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij schriftelijk bezwaar heeft gemaakt.
8. Met het telefonisch indienen van een bezwaar, is niet voldaan aan de eisen van artikel 6:5 van de Awb. Gelet op artikel 6:6, eerste lid van de Awb, en paragraaf 8 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht, had [de Inspecteur] [belanghebbende] erop moeten wijzen dat schriftelijk bezwaar moet worden gemaakt en hem de gelegenheid moeten geven dit verzuim te herstellen. Nu [de Inspecteur] dit heeft nagelaten en de telefoonnotitie als bezwaar in behandeling heeft genomen, acht de rechtbank het in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel om dit verzuim [belanghebbende] alsnog tegen te werpen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. Evenmin is dit aanleiding het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
Naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting
9. Op grond van artikel 6 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting (de Wet) wordt de belasting voor een personenauto geheven van degene die bij de aanvang van een tijdvak het motorrijtuig houdt. Artikel 7 van de Wet bepaalt dat een motorrijtuig wordt gehouden door degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken is gesteld in het kentekenregister van de RDW. De inspecteur kan, op grond van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de te weinig geheven belasting naheffen indien belasting die op aangifte behoort te worden voldaan, geheel of gedeeltelijk niet is voldaan.
10. Vaststaat dat de auto bij aanvang van het tijdvak in het kentekenregister op naam van [belanghebbende] was gesteld, dat de geldigheid van het kentekenbewijs op dat moment niet was geschorst en dat de voor het tijdvak verschuldigde belasting niet op de uiterste betaaldatum was voldaan. Dat betekent dat de naheffingsaanslag terecht aan [belanghebbende] is opgelegd. De rechtbank volgt [belanghebbende] niet in zijn stelling dat hij tijdens zijn detentie niets kon doen om de auto van zijn naam te halen. [Belanghebbende] had immers het kenteken digitaal kunnen (laten) schorsen. Dat hij daarvan heeft afgezien, dient voor zijn rekening en risico te blijven.
11. Het voorgaande betekent dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Proceskosten
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding."

Beoordeling van het hoger beroep

7.1.
Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank het beroep van belanghebbende terecht ongegrond verklaard. Het Hof maakt deze beslissing en de daartoe door de rechtbank gebezigde gronden tot de zijne. Daaraan voegt het Hof nog het volgende toe.
7.2.
Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB) wordt onder de naam ‘motorrijtuigenbelasting’ een belasting geheven ter zake van het houden van een personenauto, een bestelauto, een motorrijwiel, een vrachtauto of een autobus. Artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet MRB bepaalt dat een motorrijtuig wordt gehouden door degene op wiens naam het motorrijtuig is gesteld in het kentekenregister. Ingevolge artikel 6 van de Wet MRB wordt de belasting geheven van degene die bij de aanvang van een tijdvak het motorrijtuig houdt.
7.3.
Het belastbare feit op grond waarvan de naheffingsaanslag aan belanghebbende is opgelegd, is het houden van een auto. Daarbij is niet van belang, zoals belanghebbende heeft aangevoerd, of de auto wordt gebruikt en evenmin of de auto zich op de openbare weg bevindt.
7.4.
Dat, zoals belanghebbende heeft gesteld, hij na de inbeslagname niet meer over de auto kon beschikken en niet verantwoordelijk was voor (het betalen van motorrijtuigenbelasting voor) de auto neemt –wat er overigens van deze stellingen van belanghebbende zij– niet weg dat het kenteken van de auto bij de aanvang van het tijdvak op zijn naam was gesteld in het kentekenregister. Derhalve was belanghebbende op dat tijdstip ingevolge artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet MRB houder van de auto. Dit brengt, gelet op het bepaalde in artikel 6 van de Wet MRB, mee dat de Inspecteur de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende heeft opgelegd.
7.5.
Het Hof volgt belanghebbende niet in zijn stelling dat hij vanuit het huis van bewaring niet de mogelijkheid had het kenteken van de auto te schorsen. Hierbij neemt het Hof in aanmerking dat de Inspecteur onweersproken heeft gesteld dat belanghebbende de mogelijkheid had om de auto online te schorsen op de website van de Rijkdienst voor het Wegverkeer (RDW).
7.6.
Gelet op het bovenstaande is het hoger beroep ongegrond en zal het Hof beslissen zoals hierna is vermeld.

Proceskosten

8. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. G.J. van Leijenhorst, mr. J.J.J. Engel en mr. W.A.P. Nieuwenhuizen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.A. Brits. De beslissing is op 23 maart 2016 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.