ECLI:NL:GHDHA:2016:731

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2016
Publicatiedatum
22 maart 2016
Zaaknummer
200.170.184/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake nakoming omgangsregeling en dwangsom in ouderschapsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is aangespannen door de man tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam. De vrouw had in eerste aanleg gevorderd dat de man zou worden veroordeeld tot nakoming van de omgangsregeling zoals vastgelegd in hun ouderschapsplan van 27 maart 2014. De voorzieningenrechter had de man veroordeeld tot integrale nakoming van deze regeling en een dwangsom opgelegd van € 250,- voor elke dag dat hij niet meewerkte aan de regeling.

De man is in hoger beroep gegaan en heeft zijn grieven tegen het vonnis geformuleerd. Hij betwist de noodzaak van de dwangsom en stelt dat hij niet in staat is om de zorgregeling na te komen vanwege zijn werk. Het hof overweegt dat het ouderschapsplan tot stand is gekomen met de hulp van advocaten en dat alle belangrijke aspecten zijn besproken. Het hof is van oordeel dat de man in redelijkheid kan worden gevraagd om zijn werktijden zodanig aan te passen dat hij kan voldoen aan de zorgregeling.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en wijst de vorderingen van de man af. Het hof benadrukt dat het in het belang van de kinderen is dat de zorgregeling wordt nageleefd en dat de dwangsom een prikkel is voor de man om zijn verplichtingen na te komen. De kosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.170.184/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/10/471622/ KG ZA 15-253

arrest van 23 februari 2016

inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant: hierna te noemen de man,
advocaat: mr. P.H.A. de Boer te Rotterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde: hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. W. Suttorp te Rotterdam.

Het verloop van het geding

Bij exploot van 13 mei 2015 is de man in hoger beroep gekomen tegen het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 17 april 2015 tussen de partijen gewezen.
De man heeft in zijn appeldagvaarding zijn grieven geformuleerd tegen het bestreden vonnis.
Bij memorie van antwoord heeft de vrouw de grieven bestreden.
Ter rolzitting van 1 september 2015 heeft de man een akte genomen.
Ter rolzitting van de 15 september 2015 heeft de vrouw nog een akte genomen.

De man heeft zijn procesdossier gefourneerd en heeft arrest gevraagd.

De beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1. In geschil is de nakoming van de zorgregeling zoals neergelegd in het door partijen overeengekomen ouderschapsplan van 27 maart 2014.
2. Door de man is gevorderd dat:
het uw hof behage bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut, het kort geding vonnis van de rechtbank Rotterdam van 17 april 2015 gewezen, te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vordering in eerste aanleg alsnog af te wijzen.

Nakoming zorgregeling

3. In eerste aanleg heeft de vrouw gevorderd de man te veroordelen:
om actief mee te werken aan de omgangsregeling, welke is opgenomen in art 3.1. van het ouderschapsplan en door de rechtbank Rotterdam bij beschikking d.d. 14 april 2015 is aangehecht, en te bepalen dat de man een direct opeisbare dwangsom van € 250,- verbeurt voor iedere dag of dagdeel, dat de man niet zijn medewerking verleent aan de omgangsregeling in voornoemd ouderschapsplan.

Juridisch kader

4. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1: 247 lid 1 BW omvat het ouderlijk gezag de plicht en het recht van de ouder zijn minderjarige kind te verzorgen en op te voeden. In dat kader zijn de beide ouders verplicht invulling te geven aan een goede contactregeling zodat het kind met beide ouders een goede band kan opbouwen.
5. Partijen zijn op 27 maart 2014 een ouderschapsplan met elkaar overeengekomen. Het hof verwijst naar artikel 3.1 van dit ouderschapsplan.

Grieven

6. De man is het er niet mee eens dat de voorzieningenrechter hem heeft veroordeeld tot integrale nakoming van de zorgregeling in het ouderschapsplan van 27 maart 2014. Voorts is hij het er niet mee eens dat de voorzieningenrechter een dwangsom heeft opgelegd.
7. Door de man is onder meer het navolgende aangevoerd:
  • bij het ondertekenen van het ouderschapsplan was geen tolk aanwezig maar alleen de advocaat van de man;
  • de man heeft tijdens de gesprekken, met betrekking tot de zorgregeling, aangegeven dat de kinderen niet bij hem kunnen overnachten;
  • bij het ondertekenen van de zorgregeling ging de man van een andere regeling uit dan dat feitelijk in het ouderschapsplan is vermeld;
  • de kinderen kunnen niet bij hem overnachten in verband met zijn werk;
  • de man kan geen andere werktijden krijgen;
  • [naam] vindt het moeilijk om bij de man te overnachten;
  • de man vindt het niet verantwoord dat de kinderen tot 22.00 uur alleen in de woning verblijven;
  • de man kan de dwangsom niet betalen.
8. Door de vrouw is gemotiveerd verweer gevoerd. Door de vrouw is onder meer het navolgende naar voren gebracht:
  • het bevreemdt de vrouw dat de man voor het eerst in het spoedappel zich op een wilsgebrek beroept;
  • het is onjuist dat de man alleen omgang zou hebben gehad in de weekenden, op zaterdag en zondag, van 12 uur tot 17 uur;
  • het handelen van de man maakt dat de kinderen geen gestructureerde omgang hebben met hun vader;
  • de man heeft niet onderbouwd dat het voor de man niet mogelijk is om andere werktijden te krijgen;
  • de man heeft geen wijziging van de omgangsregeling gevraagd;
  • het ouderschapsplan is uit onderhandeld tussen partijen in het bijzijn van hun advocaten;
  • de dwangsom is nodig als prikkel tot nakoming.
9. Het hof overweegt als volgt. De taak van de voorzieningenrechter is het treffen van een orde maatregel. In het onderhavige geval is de zorgregeling tot stand gekomen onder leiding van de beide advocaten van partijen. Het hof gaat er van uit – mede bezien de bijstand van twee advocaten – dat alle belangrijke aspecten met betrekking tot de zorgregeling zijn besproken. Het hof acht het mede in het belang van de kinderen dat de overeengekomen zorgregeling door beide partijen op een correcte wijze wordt nageleefd. Het hof is het met de vrouw eens dat er structuur in de zorgregeling moet zitten en dat alleen onder bijzondere omstandigheden van de overeengekomen zorgregeling kan worden afgeweken. Conform de overeengekomen zorgregeling kan de man niet op zaterdagavond werken. Van de man kan in redelijkheid worden verlangd dat hij met zijn werkgever zodanige werktijden afspreekt dat hij invulling kan geven aan de overeengekomen zorgregeling. Door hem is niet aannemelijk gemaakt dat na ondertekening van het ouderschapsplan omstandigheden zijn gerezen waardoor de zorgregeling voor hem onuitvoerbaar is geworden.
10. Het is verder aan de bodemrechter om te bepalen of de zorgregeling moet worden aangepast. Gezien het feit dat inmiddels een verzoek tot wijziging is ingediend kunnen dan alle belangen van alle betrokkenen worden afgewogen teneinde te beoordelen of een aanpassing van de zorgregeling noodzakelijk is.
11. Het hof is met de voorzieningenrechter van oordeel dat het opleggen van een dwangsom passend is mede bezien de verplichting van de man om zijn zorgtaken richting zijn kinderen op een correcte wijze na te komen.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 17 april 2015 tussen de partijen gewezen;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
compenseert de kosten in hoger beroep en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, A.H.N. Stollenwerck, C.M. Warnaar en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 februari 2016 in aanwezigheid van de griffier.