ECLI:NL:GHDHA:2016:727

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
22 maart 2016
Zaaknummer
200.149.441/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake voeging van civiele zaken met geschillen over verdeling en uitvoerbaarheid bij voorraad

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat door de man is ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.W.F. Jansen, heeft op 16 mei 2014 hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 19 februari 2014 en een herstelvonnis van 9 april 2014. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.K. Visser, heeft in incidenteel appel gevorderd dat de man wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 152.652,- met wettelijke rente. Tijdens de procedure is er een verzoek gedaan tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, welke door het hof op 5 augustus 2014 is toegewezen.

De man heeft in zijn memorie van grieven aangegeven dat er een andere zaak bij het hof loopt die inhoudelijk verweven is met de onderhavige zaak. Het hof heeft geoordeeld dat de zaken met de zaaknummers 200.139.675/01 en 200.149.441/01 moeten worden gevoegd om tegenstrijdige uitspraken te voorkomen. De beslissing om de zaken te voegen is genomen in het belang van de rechtszekerheid en de efficiëntie van de rechtsgang.

Het hof heeft de zaak aangehouden tot de rol van 15 maart 2016 in verband met de voortzetting van de enquête en contra-enquête in de andere zaak. Het arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 19 januari 2016 in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.149.441/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/11/92597/ HA ZA 11-2256

arrest van 19 januari 2016

inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant, tevens geïntimeerde in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. C.W.F. Jansen te Rotterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde, tevens appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.K. Visser te Oud-Beijerland.

Het geding

Bij exploot van 16 mei 2014 is de man in hoger beroep gekomen van het vonnis van 19 februari 2014 en het herstelvonnis/aanvullend van 9 april 2014 van de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen.
Op 3 juni 2014 heeft de man een incidentele memorie tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad genomen.
De vrouw heeft ter rolzitting van 17 juni 2014 voor memorie van antwoord gediend inzake de door de man verzochte schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
Op 5 augustus 2014 heeft het hof arrest in het incident gewezen en de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad geschorst.
Ter rolzitting van 25 november 2014 heeft de man een memorie van grieven genomen.
Ter rolzitting van 7 juli 2014 heeft de vrouw een memorie van antwoord genomen tevens houdende vermeerdering van eis.
Ter rolzitting van 15 september 2015 heeft de man een akte genomen.
Ter rolzitting van 29 september 2015 heeft de vrouw een akte genomen.
Geïntimeerde heef arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1. Door de man wordt gevorderd: dat het het hof behage bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de vonnissen van de rechtbank Rotterdam d.d. 19 februari 2014 en 9 april 2014 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdeling vast te stellen overeenkomstig hetgeen namens de man daaromtrent is gesteld, dan wel een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
2. Door de vrouw is in incidenteel appel gevorderd: dat het het hof moge behage bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man te veroordelen aan de vrouw ter zake de verdeling van de bestanddelen 4.4. h t/m l en n t/m q uit het vonnis van de rechtbank Rotterdam 2 oktober 2013, althans terzake de contractuele afspraak van partijen betreffende de verdeling van de bestanddelen 4.4. h t/m l en n t/m q uit het vonnis van de Rechtbank Rotterdam 2 oktober 2013, te voldoen een bedrag van € 152.652,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.

Voeging

3. In punt 2 van de memorie van grieven stelt de man: “Daarnaast loopt bij uw hof het hoger beroep in dezelfde zaak (en op basis van dezelfde conclusies en stukken) d.d. 2 oktober 2013, zaaknummer hof 200.139.675/01. Het ligt voor de hand dat de twee zaken uiteindelijk zullen worden gevoegd.”. Het hof begrijpt uit hetgeen de man heeft gesteld dat hij de onderhavige zaak wenst te voegen met de zaak met zaaknummer 200.139.675/01.
4. Bij memorie van antwoord stelt de vrouw: “De vrouw is het eens met de man dat er inhoudelijk verwevenheid is tussen zaak 200.139.675/01 en onderhavige zaak 200.149.441/01. Deze verwevenheid zit met name in het feit dat de grieven I en III welke de man in de onderhavige hoger beroepzaak 200.149.441/01 in zijn memorie van grieven d.d. 25 november 2014 oproept, vrijwel identiek zijn aan de grieven II en IV welke de man in zijn memorie van grieven d.d. 25 maart 2014 heeft opgeworpen tegen het vonnis van de rechtbank d.d. 2 oktober 2013.”.
5. Het hof overweegt als volgt. Het hof is met partijen van mening dat de zaken met de zaaknummers 200.139.675/01 en 200.149.441/01 moeten worden gevoegd aangezien in deze procedures op een aantal punten dezelfde geschillen aan de orde worden gesteld. Voeging is noodzakelijk om mogelijke tegenstrijdige uitspraken te voorkomen.

Beslissing

Het hof:
voegt deze zaak met zaaknummer 200.149.441/01 met de tussen partijen eveneens bij het hof aanhangige zaak met zaaknummer 200.139.675/01;
houdt de zaak aan tot de rol van 15 maart 2016 in verband met de voortzetting enquête en de contra-enquête op 3 maart 2016 in de zaak met zaaknummer 200.139.675/01;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, A.H.N. Stollenwerck en A.S. Mertens-de Jong en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 januari 2016 in aanwezigheid van de griffier.