II. de bestreden beschikking, voor zover die betrekking heeft op de vaststelling kinderalimentatie primair te vernietigen zodat de beschikking van 23 juli 2012 van de rechtbank Den Haag, kenmerk 383135 FA RK 10-10202 herleeft en subsidiair, opnieuw rechtdoende en uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de vader met ingang van 20 januari 2015 tot en met 25 april 2015 bij vooruitbetaling per maand een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen aan de moeder dient te voldoen van € 137,- per maand per kind en met ingang van 26 april 2015 een bijdrage in voornoemde kosten voor voornoemde minderjarigen van € 110,- per maand per kind.
4. De vader verweert zich daartegen.
5. Het hof ziet aanleiding het principaal en incidenteel appel gezamenlijk behandelen.
Grondslag van het verzoek
6. Bij (echtscheidings)beschikking van 23 juli 2012 van de rechtbank ’s-Gravenhage is onder meer de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met ingang van 13 november 2012 bepaald op € 210,- per maand per kind. In hoger beroep is deze beschikking (onder meer) in zoverre vernietigd en de door de vader te betalen bijdrage voor de minderjarigen met ingang van 12 november 2012 op € 56,- per maand vastgesteld en met ingang van 1 juli 2014 op een bedrag van € 139,- per maand.
7. Ingevolge artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud bij latere uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een wijziging van omstandigheden. De moeder bestrijdt niet dat de vader is hertrouwd en met zijn nieuwe echtgenote twee kinderen heeft gekregen. Zij betwist evenwel dat de vastgestelde bijdrage door deze gewijzigde omstandigheden heeft opgehouden te voldoen aan de wettelijke maatstaven. De vader was immers op de hoogte van zijn financiële verplichtingen jegens zijn kinderen uit zijn eerste huwelijk en had hier dan ook rekening mee moeten houden. Dat hij ondanks dit feit kiest voor hertrouwen en gezinsuitbreiding dient dan ook voor zijn rekening te komen, aldus de moeder.
9. In het hiernavolgende zal het hof beoordelen in hoeverre de vastgestelde bijdrage als gevolg van de gewijzigde omstandigheden heeft opgehouden te voldoen aan de wettelijke maatstaven.
Behoefte van de minderjarigen
10. De moeder stelt in haar incidenteel appel dat de rechtbank ten onrechte de behoefte van de minderjarigen heeft verminderd met het kindgebonden budget. De behoefte is in 2012 bij echtscheidingsbeschikking vastgesteld op € 630,- per maand en bedraagt geïndexeerd naar 2015 € 652,- per maand.
11. De door de moeder opgevoerde behoefte van de minderjarigen is niet, dan wel onvoldoende, weersproken door de vader, zodat het hof hiervan uitgaat, mede gezien het feit dat het hof deze behoefte in overeenstemming met de wettelijke maatstaven acht.
12. De vader is van mening niet over draagkracht te beschikken om enige kinderalimentatie te voldoen. Hij acht het redelijk dat bij de bepaling van zijn draagkracht rekening wordt gehouden met zijn gehele woonlast van € 951,- per maand. Hij heeft immers noodgedwongen moeten verhuizen naar een grotere woning, omdat hij zijn vijf kinderen moet kunnen onderbrengen. Ook acht de vader de kosten van de inburgeringscursus van zijn nieuwe echtgenote - die sinds mei 2013 in Nederland woont - en haar medische kosten noodzakelijk lasten, waarmee bij de vaststelling van zijn draagkracht rekening moet worden gehouden.
13. De moeder bestrijdt de stellingen van de vader. Voor zover het hof van mening is dat er wel rekening dient te worden gehouden met gewijzigde omstandigheden, is de moeder van mening dat de correctie ten aanzien van de woonlasten, zoals deze door de rechtbank is toegepast, meer dan voldoende is. Ook betwist de moeder de lening van de broer van de vader en verzoekt het hof geen rekening te houden met de gestelde aflossingen daarop. Nu de vader de zorgregeling niet tot nauwelijks nakomt, dient er rekening te worden gehouden met een zorgkorting van 15%. De moeder wordt voor extra kosten gesteld nu zij meerdere keren tevergeefs de minderjarigen op vrijdagavond naar de vader heeft gebracht. Volgens de moeder bedraagt de draagkracht van de vader € 548,- per maand, welk bedrag voor een korte periode over vier kinderen dient te worden verdeeld en vervolgens over vijf. Aldus bedraagt de draagkracht van de vader van 20 januari 2015 tot 25 april 2015 € 137,- per maand per kind en nadien € 110,- per maand per kind.
14. Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat de vader genoegzaam heeft aangetoond dat er, gezien zijn gezinsuitbreiding en de zorgregeling met de minderjarigen, een noodzaak was om groter te gaan wonen. Het hof acht het dan ook redelijk om in dit specifieke geval rekening te houden met de werkelijke woonlast van € 951,- per maand, met dien verstande dat daar € 50,- in mindering op wordt gebracht nu gebleken is dat dit servicekosten zijn die reeds in de bijstandsnorm zijn begrepen. Nu de vader de noodzaak van het aangaan van een lening bij zijn broer op geen enkele wijze heeft aangetoond, evenmin als het doen van aflossingen daarop, zal het hof - gelet op de gemotiveerde betwisting ervan door de moeder - hier geen rekening mee houden. Voorts acht het hof redelijk om, indien daar ruimte voor is, rekening te houden met een zorgkorting van 15%, gezien de omvang van de zorgregeling van een weekend per twee weken. Ten slotte houdt het hof - gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de moeder en gezien de hoge prioriteit van kinderalimentatie - geen rekening met de door de vader opgevoerde kosten van zijn nieuwe echtgenote. Het hof is van oordeel dat de vader de keuzes die hij maakt niet ten laste van zijn kinderen kan doen strekken.
15. Het hof houdt evenals de rechtbank rekening met een netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vader van € 2.321,- per maand. In de door de moeder in hoger beroep als productie 2 overgelegde draagkrachtberekening komt zij weliswaar iets hoger uit, maar daarbij is geen rekening gehouden met de onbestreden premie WGA-hiaat van € 17,80 per maand.
16. Uitgaande van voormelde gegevens becijfert het hof de draagkracht van de vader op basis van de formule 70% x [2321 - (901 + 875)] = € 381,- per maand.
Draagkracht van de moeder
17. De vader stelt dat het feit dat de moeder een bijstandsuitkering ontvangt niet wil zeggen dat zij geen enkele bijdrage dient te leveren aan de kosten van de minderjarigen. Van de moeder kan verwacht worden dat zij zich inspant om eigen inkomsten te genereren en haar verdiencapaciteit dient in ieder geval op het wettelijk minimum loon van € 1.500,- per maand te worden vastgesteld. De vader verwijst daartoe naar de uitspraken van de Hoge Raad van 31 januari 2014, RFR 2014/44 en het hof Arnhem/Leeuwarden van 1 juli 2014.
18. De moeder stelt dat de vader de minderjarigen niet tot nauwelijks opvangt, terwijl hij wel verwacht dat de moeder fulltime gaat werken. De moeder heeft een sollicitatieplicht en de Sociale Dienst controleert en ondersteunt de moeder in dit proces.
19. Naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk dat de moeder nu geen inkomsten uit arbeid heeft; zij spant zich voldoende in om wel betaalde arbeid te verwerven. Voor de draagkracht van de moeder gaat het hof uit van het door haar berekende en niet weersproken aandeel van € 37,- per maand per kind.
20. Nu de gezamenlijke draagkracht van partijen lager is dan de totale behoefte van de minderjarigen behoeft ter bepaling van ieders aandeel in de kosten van de minderjarigen geen draagkrachtvergelijking te worden gemaakt. De bijdrage van de vader wordt beperkt tot diens draagkracht, zijnde € 381,- per maand. Het tekort aan draagkracht is in onderhavige zaak dusdanig groot dat de zorgkorting in het geheel niet wordt gerealiseerd.
21. De vader is van mening dat de ingangsdatum van de gewijzigde kinderalimentatie 1 en niet 20 januari 2015 dient te zijn, omdat de moeder vanaf 1 januari 2015 een hoger kindgebonden budget ontvangt.
22. De moeder ziet niet in waarom afgeweken zou moeten worden van de hoofdregel dat een wijziging ingaat per datum van indiening van het verzoekschrift.
23. Het hof is van oordeel dat de rechtbank de ingangsdatum op juiste gronden op 20 januari 2015 heeft vastgesteld en neemt deze over.
24. Gelet op het vorenstaande zal het hof de door de vader te betalen kinderalimentatie met ingang van 20 januari 2015 bepalen op (381:4) € 95,- per maand per kind en vanaf 26 april 2015 op
(381:5) € 76,- per maand per kind.
25. De moeder stelt dat de minderjarigen hun vader niet meer bezoeken op vrijdagavond. Dit is zeer kwetsend voor de minderjarigen als zij voor een dichte deur staan. In de zomervakantie heeft de vader de minderjarigen slechts zeven dagen bij zich gehad. De moeder zou graag zien dat de vader de zorgregeling nakomt en dat hij de minderjarigen voortaan bij haar komt ophalen. Een dwangsom is naar de mening van de moeder noodzakelijk als stok achter de deur.
26. De vader heeft verklaard dat het de moeder is die het contact tussen hem en de minderjarigen dwarsboomt, hetgeen hij als zeer pijnlijk ervaart.
27. Het hof overweegt als volgt. Ter zitting is tussen partijen overeengekomen dat de zorgregeling met onmiddellijke ingang zal worden hervat, waarbij de moeder de minderjarigen eens in de twee weken op vrijdag om 19:00 uur bij de vader brengt en de vader de minderjarigen zondag om 17:00 uur bij de moeder terugbrengt. Uit bovengenoemde faxberichten van 8 en 10 maart 2015 blijkt dat de zorgregeling inderdaad is opgestart en wordt nageleefd, maar nog wel stroef verloopt. Het hof zal ten aanzien van de zorgregeling geen andere beslissing nemen dan de rechtbank. Uiteraard staat het partijen vrij deze regeling in onderling overleg uit te breiden. Voorts zal het hof een dwangsom aan de zorgregeling verbinden, nu het van groot belang voor de minderjarigen is dat deze (stipt) wordt nagekomen door partijen en gebleken is dat dit niet altijd het geval is geweest.
28. De vader verzoekt het hof om de moeder te veroordelen in de proceskosten. Zij betrekt hem nodeloos in procedures, terwijl deze haar niets kosten, omdat zij op toevoeging procedeert, terwijl de vader daar niet voor in aanmerking komt. Bij de moeder ontbreekt een prikkel om de geschilpunten in onderling overleg op te lossen.
29. De moeder stelt dat de vader de minderjarigen sinds de bestreden beschikking niet meer heeft ontvangen en dat hij sinds januari 2015 geen kinderalimentatie meer betaalt. Een proceskostenveroordeling van de moeder is dan ook niet op zijn plaats.
30. Het hof ziet in de stellingen van de vader geen aanleiding om de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure, zodat het hof dit verzoek zal afwijzen en, gelet op de familierechtelijke aard van de procedure, de proceskosten in hoger beroep compenseren. Het hof spreekt de hoop uit dat partijen zich in het belang van de minderjarigen zullen inzetten om de verhouding tussen partijen te verbeteren en zodat zij in de toekomst in onderling overleg afspraken zullen kunnen maken.
31. Dit leidt tot de volgende beslissing.