ECLI:NL:GHDHA:2016:63
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- J.J.J. Engel
- Chr.Th.P.M. Zandhuis
- S.T.M. Beelen
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid en waardering van onroerende zaken in het kader van de Wet WOZ
In deze zaak gaat het om een geschil tussen belanghebbende, de eigenaar van een woning, en de heffingsambtenaar van de gemeente Binnenmaas over de vastgestelde waarde van de woning voor de onroerendezaakbelastingen. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning op 1 januari 2012 vastgesteld op € 240.000, wat leidde tot een aanslag voor het jaar 2013. Belanghebbende was het niet eens met deze waardering en stelde dat de waarde te hoog was vastgesteld, en dat de beschikking en de aanslag onbevoegd waren opgelegd. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de procedure in hoger beroep heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. Belanghebbende stelde dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning te hoog had vastgesteld en dat de hoorplicht in bezwaar was geschonden. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde met een taxatierapport en vergelijkingsobjecten. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning correct was vastgesteld en dat de procedurele vereisten waren nageleefd. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de heffingsambtenaar bij het vaststellen van de WOZ-waarde en de noodzaak om deze waarde te onderbouwen met verkoopprijzen van vergelijkbare woningen. Het Hof concludeerde dat de waarde van de woning op een juiste manier was vastgesteld en dat er geen reden was om te twijfelen aan de bevoegdheid van de heffingsambtenaar. De beslissing van het Hof werd op 13 januari 2016 openbaar uitgesproken.