ECLI:NL:GHDHA:2016:612

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2016
Publicatiedatum
9 maart 2016
Zaaknummer
378-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking in ontnemingszaak tegen verzoeker

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 maart 2016 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van raadsheer mr. A.M. van Amsterdam in een ontnemingszaak. De verzoeker, die eerder door het Gerechtshof Amsterdam was veroordeeld voor fraude, heeft het wrakingsverzoek ingediend omdat mr. Van Amsterdam deel uitmaakt van de samenstelling die de ontnemingszaak tegen hem zal behandelen. De verzoeker en zijn raadsman hebben aangevoerd dat er twijfels zijn over de onpartijdigheid van mr. Van Amsterdam, aangezien deze ook betrokken was bij de eerdere strafzaak waarin getuigenverklaringen zijn gebruikt die niet aan het dossier van de verzoeker zijn toegevoegd.

De wrakingskamer heeft het verzoek op 2 maart 2016 behandeld en zowel de verzoeker als mr. Van Amsterdam gehoord. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen objectieve gronden zijn voor de vrees van partijdigheid. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van mr. Van Amsterdam in twijfel trekken. De enkele omstandigheid dat hij eerder betrokken was bij de strafzaak, is niet voldoende om te concluderen dat er sprake is van een schijn van vooringenomenheid.

Uiteindelijk heeft het hof het verzoek tot wraking afgewezen, met de overweging dat de raadsheer in de ontnemingsprocedure niet opnieuw oordeelt over de schuldvraag, maar enkel het bedrag vaststelt dat de veroordeelde moet terugbetalen. De beslissing is genomen door de meervoudige kamer, bestaande uit mrs. S.K. Welbedacht, W.M.G. Visser en M.E. Honée, en is gepubliceerd op 9 maart 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer : 000378-16
Parketnummer hoofdzaak : 23-002789-15
Beslissingsdatum: : 8 maart 2016
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken
inzake het schriftelijk verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering in de strafzaak van het Openbaar Ministerie tegen:

[Verzoeker]

geboren op [geboortedag] 1967 te [geboorteplaats],
[adres],
de verzoeker,
bijgestaan door zijn raadsman mr. J.A. Meijer en raadsvrouw K. ter Hart, advocaten te Den Haag.

Het geding

1. In de strafzaak tegen verzoeker onder parketnummer 23-000641-12 heeft de meervoudige kamer van het gerechtshof te Amsterdam bij arrest van 27 februari 2015 uitspraak gedaan. Mr. A.M. van Amsterdam maakte als raadsheer deel uit van voornoemde meervoudige kamer.
2. Bij brief van 23 februari 2016 heeft de raadsman van de verzoeker medegedeeld dat hem daags daarvoor bekend is geworden dat mr. Van Amsterdam deelt uitmaakt van de samenstelling die op de zitting van 5 april 2016 de tegen verzoeker aanhangige ontnemingszaak onder parketnummer 23-002789-15 zal behandelen. De raadsman heeft het hof verzocht om deze samenstelling te heroverwegen, zodanig dat mr. Van Amsterdam of andere eerder bij de strafzaak van verzoeker betrokken raadsheren daarin geen zitting zullen hebben. Het hof Amsterdam heeft voornoemde brief opgevat als een verzoek tot wraking van mr. Van Amsterdam.
3. Bij beslissing van 24 februari 2016 heeft de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam in het kader van de ‘pilot externe wrakingskamer’ de wrakingszaak op grond van artikel 62b van de Wet op de rechterlijke organisatie ter verdere behandeling verwezen naar de wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag.
4. Mr. Van Amsterdam heeft in een schriftelijke reactie d.d. 29 februari 2016 medegedeeld niet in de wraking te berusten.
5. De wrakingskamer heeft het verzoek op 2 maart 2016 ter openbare terechtzitting behandeld, waar verzoeker en zijn raadsman zijn gehoord. Tevens is mr. Van Amsterdam gehoord. De raadsman en de advocaat-generaal, M. ter Hart, hebben hun standpunten uiteengezet overeenkomstig de door hen overgelegde en in het dossier gevoegde aantekeningen.

Het wrakingsverzoek

6. Zoals blijkt uit de brief van 23 februari 2016 en de daarop ter zitting gegeven mondelinge toelichting is het wrakingsverzoek gebaseerd op het volgende. Bij arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 27 februari 2015 is verzoeker kort gezegd wegens fraude veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren. Verzoeker heeft hiertegen cassatieberoep ingesteld. Daarop is nog niet beslist. De zaak waarin het onderhavige wrakingsverzoek is gedaan, betreft het hoger beroep in de ontnemingszaak tegen verzoeker, welke behandeling gepland staat op 5 april 2016. Eén van de behandelende raadsheren in de ontnemingszaak is een raadsheer die ook deel uitmaakte van de samenstelling in de strafzaak, te weten mr. Van Amsterdam. Door die samenstelling van het hof zijn in de strafzaak (een of meer) getuigenverklaringen voor het bewijs gebruikt die niet in de zaak van de verzoeker zijn afgelegd, noch aan het dossier van de verzoeker zijn toegevoegd. Voorts heeft voornoemde samenstelling nagelaten onderzoek te (willen) doen naar de geldigheid van de tenlastelegging nadat deze in hoger beroep ingrijpend was gewijzigd. Voornoemde punten rechtvaardigen volgens verzoeker objectiveerbare twijfels aan de gerechtelijke onpartijdigheid van mr. Van Amsterdam, alsmede de vrees dat de aan de strafzaak gerelateerde ontnemingszaak op gelijke vooringenomen wijze zal worden behandeld.
7. Mr. Van Amsterdam heeft laten weten dat hij niet in de wraking berust en zich - kort gezegd - op het standpunt gesteld dat de gronden voor het wrakingsverzoek zien op proces-beslissingen die gedurende het hoger beroep in de strafzaak zijn genomen, terwijl het aan de Hoge Raad is om daar in cassatie over te oordelen. Uit die beslissingen blijkt volgens hem niet dat er geen eerlijk proces is geweest en evenmin leveren de beslissingen en motiveringen feiten en omstandigheden op, op grond waarvan moet worden getwijfeld aan zijn onpartijdigheid.
8. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen, nu er - kort gezegd - naar objectieve maatstaven geen gerechtvaardigde schijn van partijdigheid is ontstaan.

Beoordeling van het wrakingsverzoek

9. Volgens vaste jurisprudentie dient de rechter uit hoofde van zijn aanstelling te worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
10. Uit het onderzoek ter zitting is de wrakingskamer niet van een uitzonderlijke omstandigheid gebleken die een dergelijke zwaarwegende aanwijzing oplevert. Daartoe wordt het volgende overwogen.
11. De raadsman heeft aangevoerd dat het hof in de strafzaak tegen verzoeker (een of meer) getuigenverklaringen voor het bewijs heeft gebruikt die niet in de strafzaak van verzoeker zijn afgelegd, noch aan het dossier van verzoeker zijn toegevoegd en heeft nagelaten onderzoek te (willen) doen naar de geldigheid van de tenlastelegging nadat deze in hoger beroep ingrijpend was gewijzigd.
12. Met zijn cassatieberoep in de strafzaak heeft verzoeker aan de Hoge Raad voorgelegd, kort gezegd, of het hof in de strafzaak ten onrechte bepaalde getuigenverklaringen tot het strafdossier heeft gerekend en of het hof een onjuiste beslissing ten aanzien van de geldigheid van de gewijzigde tenlastelegging heeft genomen. Het behoort niet tot de taak en de bevoegdheid van de wrakingskamer om de juistheid van de beslissingen van het hof omtrent voornoemde punten in de strafzaak tegen verzoeker te beoordelen. De wrakingskamer is van oordeel dat - ongeacht de juistheid van voornoemde beslissingen - hetgeen door verzoeker wordt gesteld en daartoe is aangevoerd, geen zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat mr. Van Amsterdam een vooringenomenheid koestert jegens verzoeker of dat het hem aan de vereiste onpartijdigheid ontbreekt. Uit de eventuele mogelijkheid dat het hof, en dus ook mr. Van Amsterdam, een of meer juridisch onjuiste beslissingen in de hoofdzaak zou hebben genomen, volgt immers niet reeds een zwaarwegende aanwijzing dat mr. Van Amsterdam in de ontnemingszaak jegens verzoeker een schijn van vooringenomenheid koestert en evenmin dat de bij verzoeker dienaangaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is..
13. Ten overvloede overweegt het hof dat de enkele omstandigheid dat één van de raadsheren die oordeelt over de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ook in de procedure in de hoofdzaak als raadsheer is opgetreden, niet tot de slotsom kan leiden dat in de ontnemingsprocedure geen sprake zou zijn van een ‘impartial tribunal’ als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. De raadsheer beslist in het kader van de ontnemingsprocedure immers niet (opnieuw) op de vraag of de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, maar stelt slechts het bedrag vast waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat en welk bedrag de veroordeelde ter ontneming van dat voordeel dient te betalen.
14. Gelet op het bovenstaande dient op het wrakingsverzoek te worden beslist als hieronder weergegeven.

Beslissing

Het hof:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan verzoeker, de raadsman van verzoeker, genoemde raadsheer en de advocaat-generaal.
Deze beslissing is gegeven op 8 maart 2016 door mrs. S.K. Welbedacht, W.M.G. Visser en M.E. Honée, in aanwezigheid van de griffier mr. I. Kluiter.
Mr. S.K. Welbedacht is buiten staat deze beslissing te ondertekenen.