ECLI:NL:GHDHA:2016:602

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2016
Publicatiedatum
8 maart 2016
Zaaknummer
22-003343-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing ontnemingszaak met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel onder de Opiumwet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag van 9 juli 2015, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde werd vastgesteld op € 10.000,00. De veroordeelde, geboren in 1959, had in strijd met de Opiumwet gehandeld. Het Gerechtshof Den Haag heeft op 20 januari 2016 uitspraak gedaan in deze ontnemingszaak. De rechtbank had de veroordeelde verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen. In hoger beroep is de vordering van de advocaat-generaal tot vernietiging van de beslissing van de rechtbank en tot vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 5.000,00 besproken. Het hof heeft echter geoordeeld dat de beslissing van de rechtbank niet in stand kan blijven. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van het bewezen verklaarde strafbare feit, en heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 10.000,00 vastgesteld. De raadsman van de veroordeelde heeft bepleit dat de betalingsverplichting aan de Staat op nihil moet worden vastgesteld, gezien de huidige medische en financiële situatie van de veroordeelde. Het hof heeft deze argumenten overwogen en besloten dat de betalingsverplichting inderdaad op nihil wordt vastgesteld. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 10.000,00 is vastgesteld, maar de verplichting tot betaling aan de Staat op nihil is gesteld.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003343-15 PO
Parketnummer: 09-797083-13
Datum uitspraak: 20 januari 2016
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag van 9 juli 2015 in de ontnemingszaak tegen de veroordeelde:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1959,
[adres].
Procesgang in de ontnemingszaak
De rechtbank Den Haag heeft bij beslissing van 9 juli 2015 het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 10.000,-- en aan de veroordeelde, ter ontneming van dit voordeel, de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 10.000,--.
Namens de veroordeelde is tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld.
Beslissing in de strafzaak tegen de veroordeelde
Bij arrest van dit gerechtshof van 20 januari 2016 is de veroordeelde ter zake van het in haar strafzaak onder 1, 2 subsidiair en 3 bewezenverklaarde, gekwalificeerd als:
feit 1:
“Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod”,
feit 2 subsidiair:
“Medeplichtigheid aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod”,
feit 3:
“Diefstal door twee of meer verenigde personen”,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Onderzoek van de zaak
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van
6 januari 2016.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot vernietiging van de beslissing waarvan beroep en tot vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 5.000,-- en het bedrag tot betaling aan de Staat der Nederlanden door de veroordeelde vast te stellen op nihil.
Beoordeling van de beslissing
De beslissing waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Beoordeling van de vordering
Naar het oordeel van het hof heeft de veroordeelde voordeel verkregen door middel van het in haar strafzaak onder 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de veroordeelde vorenbedoeld voordeel heeft verkregen op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
Motivering van de op te leggen maatregel
Het hof stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 10.000,--.
Dit bedrag is gebaseerd op de eigen verklaring van de veroordeelde afgelegd op 20 januari 2013 tegenover de politie, inhoudende:

Ik kreeg € 2.000,-- à € 3.000,-- per oogst. Ik ben 4 keer betaald volgens mij. Ik denk dat dit de vijfde keer zou worden. ik kreeg contant betaald”.
Het hof hecht aan deze verklaring, direct afgelegd na haar aanhouding, meer waarde dan aan haar verklaring ter terechtzitting in hoger beroep, inhoudende dat zij slechts tweemaal zou zijn uitbetaald.
Gelet op het voorgaande zal het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel per oogst in redelijkheid vaststellen op een gemiddeld bedrag van € 2.500,--. Uitgaande van vier oogsten stelt het hof het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een totaalbedrag van € 10.000,--
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman bepleit om het door de veroordeelde aan de Staat te betalen bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op nihil, een en ander zoals nader toegelicht in de door hem overgelegde pleitnota.
Hieromtrent overweegt het hof het volgende.
Gelet op hetgeen door en namens de veroordeelde ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht over haar huidige medische situatie, alsmede haar huidige persoonlijke en financiële situatie, kan naar het oordeel van het hof worden gesteld dat de huidige en de redelijkerwijs te verwachten toekomstige draagkracht van de veroordeelde niet toereikend zal zijn om het te betalen bedrag te voldoen.
Gelet daarop zal het hof de betalingsverplichting op nihil vaststellen.
Toepasselijk wettelijk voorschrift
Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt de beslissing waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro).
Stelt de verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op nihil.
Dit arrest is gewezen door mr. S.K. Welbedacht,
mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. D.M. Thierry, in bijzijn van de griffier R. Luijken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 januari 2016.