ECLI:NL:GHDHA:2016:4418

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
200.177.104/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onrechtmatige daad en Second Opinion-procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, ging het om een hoger beroep van een appellant tegen de Dienst Wegverkeer (RDW) inzake een onrechtmatige daad. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.W.R. Koch, had in eerste aanleg een vordering ingesteld die door de rechtbank niet werd toegewezen zoals hij had gevorderd. Het hof verwijst naar een eerder arrest van 13 oktober 2015, waarin een comparitie van partijen was gelast, die op 8 december 2015 heeft plaatsgevonden. Tijdens deze comparitie werd de mogelijkheid van de Second Opinion-procedure besproken, en partijen hebben een SO-formulier ingevuld en ondertekend, waarmee zij instemden met het Second Opinion Reglement (SOR).

Het hof heeft kennisgenomen van de stukken uit de eerste aanleg en heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd. De enige grief van de appellant was dat de rechtbank niet had beslist zoals hij in eerste aanleg had gevorderd. Het hof oordeelde dat de rechtbank correct had gehandeld en bekrachtigde het bestreden vonnis zonder nadere motivering, zoals toegestaan onder artikel 4.2 SOR.

Als in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij werd de appellant veroordeeld in de proceskosten, die beperkt zijn tot het door de RDW betaalde griffiegeld en een punt voor salaris advocaat, in totaal € 2.831,00. Het hof verklaarde de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit arrest is uitgesproken op 12 januari 2016 door de rechters M.P.J. Ruijpers, J.J. van der Helm en H.J.M. Burg, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.177.104/01
Zaaknummer rechtbank: C/09/473644/ HA ZA 14-1071

Arrest van 12 januari 2016

inzake

Het geding

Voor het verloop van het geding tot aan 13 oktober 2015 verwijst het hof naar het arrest van die datum. Bij dat arrest is een comparitie van partijen gelast, die heeft plaatsgevonden op 8 december 2015. Van de comparitie is proces-verbaal gemaakt.
Ter comparitie is de mogelijkheid van de Second Opinion-procedure besproken. De behandelend advocaten hebben tijdens de comparitie een SO-formulier als bedoeld in artikel 3.2. van het Second Opinion Reglement (SOR) ingevuld en ondertekend. Voornoemd verzoek is toegestaan, waarna arrest is bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep volgens de Second Opinion-procedure

1. Met de namens hen verrichte invulling en ondertekening van de SO-formulieren hebben partijen ingestemd met het SOR en worden zij geacht de conclusies als bedoeld in artikel 347 lid 1 Rv te hebben genomen (zie ook de artikelen 3.3 en 3.4 SOR). De enige grief van [appellant] bestaat eruit dat de rechtbank Den Haag niet heeft beslist overeenkomstig hij in eerste aanleg had gevorderd.
2. Het hof- dat kennis heeft genomen van de stukken in eerste aanleg - verenigt zich met de beslissing van de rechtbank. Derhalve zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd. Dit behoeft, gezien artikel 4.2 SOR, geen nadere motivering.
3. Als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] worden veroordeeld in de daarop gevallen kosten, die ingevolge artikel 4.4 SOR beperkt zijn tot het door RDW betaalde griffiegeld van€ 1.937,00 en, nu een comparitie heeft plaatsgevonden, één punt volgens het toepasselijke liquidatietarief,€ 894,00.

Beslissing

Het hof
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van RDW begroot op een bedrag van € 2.831,00 waarvan € 1.937,00 voor griffiegeld en € 894,00 voor salaris advocaat;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P.J. Ruijpers, J.J. van der Helm en H.J.M. Burg en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 januari 2016 in aanwezigheid van de griffier.