ECLI:NL:GHDHA:2016:4417
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een gebruiksovereenkomst en ongerechtvaardigde verrijking in het kader van een huurovereenkomst
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag werd behandeld, ging het om een hoger beroep van Graafmachineverhuur- en Transportbedrijf B.V. tegen Aannemersbedrijf B.V. De zaak betreft de vraag of er sprake was van een huurovereenkomst tussen partijen, en of er eventueel sprake was van ongerechtvaardigde verrijking of onverschuldigde betaling. Het hof verwijst naar een eerder tussenarrest van 7 juni 2016, waarin een comparitie van partijen was gelast. Tijdens deze comparitie hebben beide partijen ingestemd met de Second Opinion-procedure, wat leidde tot de beoordeling van de zaak in de stand waarin deze zich bevond op het moment van het laatste vonnis van de kantonrechter.
Het hof heeft de overwegingen van de kantonrechter overgenomen en geconcludeerd dat niet is komen vast te staan dat er een huurovereenkomst was, waardoor de geïntimeerde huur verschuldigd zou zijn aan de appellante. De appellante had aangevoerd dat, mocht er geen huurovereenkomst zijn, er in ieder geval sprake was van ongerechtvaardigde verrijking, omdat de geïntimeerde de ruimte meer dan een jaar zonder betaling had gebruikt. Het hof oordeelde echter dat er geen sprake was van ongerechtvaardigde verrijking, omdat de geïntimeerde expliciet toestemming had gekregen van de appellante om het terrein te gebruiken. Dit betekende dat de afspraak tussen partijen niet als een huurovereenkomst kon worden aangemerkt, maar als een gebruiksovereenkomst om niet.
Daarnaast werd het beroep op onverschuldigde betaling verworpen, omdat het gebruik van het terrein door de geïntimeerde niet zonder rechtsgrond was geschied. De appellante had toestemming gegeven voor het gebruik, wat de rechtsgrond voor het gebruik vormde. Het hof bekrachtigde daarom de beslissing van de kantonrechter en veroordeelde de appellante in de proceskosten van het hoger beroep.