ECLI:NL:GHDHA:2016:4391

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2016
Publicatiedatum
15 augustus 2017
Zaaknummer
22-002270-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens gebrek aan grieven en verschijning

Op 28 oktober 2016 vond de terechtzitting plaats in het hoger beroep van de verdachte, die niet was verschenen. De verdachte had geen schriftuur met grieven ingediend tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag, gegeven op 7 januari 2016. Het hof constateerde dat de dagvaarding rechtsgeldig was betekend aan de verdachte, die op dat moment op een adres in ’s-Gravenhage was ingeschreven. De dagvaarding was op 15 augustus 2016 aan een persoon op dat adres overhandigd, die zich bereid had verklaard de brief aan de verdachte te overhandigen.

Het hof overwoog dat er geen bezwaren waren ingediend door de verdachte, noch mondeling ter zitting, en dat er geen redenen waren voor een inhoudelijke behandeling van de zaak. De advocaat-generaal vorderde dat de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard in het hoger beroep op grond van artikel 416, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering. Na sluiting van het onderzoek deed het hof terstond uitspraak.

In de beslissing verklaarde het hof de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, omdat er geen grieven waren ingediend en de verdachte niet was verschenen. Dit proces-verbaal is door de voorzitter en de griffier vastgesteld, waarbij de voorzitter in geval van afwezigheid van de griffier alleen heeft ondertekend.

Uitspraak

Parketnummer: 96-217158-15

Gerechtshof Den Haag

enkelvoudige kamer voor strafzaken

Proces-verbaal

van de op 28 oktober 2016 in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof.
Tegenwoordig zijn:
mr. R.M. Bouritius, voorzitter, en
mr. L.S. van Es, griffier.
Voorts is aanwezig mr. R.C. Tdlohreg, advocaat-generaal.
De voorzitter begint het onderzoek door het doen uitroepen van de zaak tegen na te noemen verdachte.
De verdachte, gedagvaard als:

[verdachte],

geboren op [geboortejaar] 1989 te [geboorteplaats],
[adres],
is niet ter terechtzitting verschenen.
Het hof is van oordeel dat sprake is van een rechtsgeldige betekening van de dagvaarding in hoger beroep.
Het hof overweegt daarbij dat de dagvaarding blijkens de akte van uitreiking is betekend door uitreiking op 15 augustus 2016 aan [persoon], die zich bij aanbieding van de dagvaarding op [adres] te ’s-Gravenhage, op dat adres bevond en die zich bereid verklaarde de brief in ontvangst te nemen en onverwijld aan de geadresseerde te doen toekomen.
Het hof neemt in aanmerking dat het relevante BRP-adres van de verdachte blijkens de SKDB-staat ten tijde van belang luidde: [adres] te ’s-Gravenhage.
Het hof is uit talrijke andere strafzaken ambtshalve bekend met de naam [persoon] als naam van degene die zich bij aanbieding van de voor in de BRP op het adres [adres] te ’s-Gravenhage ingeschreven personen bestemde dagvaardingen op laatstgenoemd adres bevindt en door uitreiking aan wie dan dagvaardingen
worden betekend. Laatstgenoemd adres fungeert als daklozenopvang.
Het moet er naar het oordeel van het hof derhalve voor worden gehouden dat [medewerker], medewerker van de IPKD, die de akte van uitreiking heeft opgemaakt en ondertekend, een schrijffout heeft begaan door in plaats van “119-1” te schrijven: “119”.
Het gerechtshof leest deze kennelijke schrijffout dan ook verbeterd als [adres] 119-1 en verleent verstek tegen de niet-verschenen verdachte.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor en vordert, nu de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch heden ter terechtzitting is verschenen, dat de verdachte op grond van artikel 416, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep.
Na sluiting van het onderzoek door de voorzitter doet het gerechtshof terstond uitspraak.

Aantekening mondeling arrest

als bedoeld in artikel 425, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 7 januari 2016, gegeven naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van heden.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte heeft geen schriftuur met grieven tegen het vonnis ingediend. Evenmin heeft zij ter terechtzitting in hoger beroep mondeling bezwaren tegen het vonnis opgegeven. Het hof ziet ambtshalve geen redenen voor een inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep. Daarom zal de verdachte, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit proces-verbaal is door de voorzitter en de griffier vastgesteld en bij ontstentenis van de griffier alleen door de voorzitter ondertekend.