ECLI:NL:GHDHA:2016:4390

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2016
Publicatiedatum
18 juli 2017
Zaaknummer
001017-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding kosten rechtsbijstand in ontnemingszaak na veroordeling in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Den Haag van 29 maart 2016. De verzoeker, die eerder was veroordeeld voor valsheid in geschrift, had een verzoek ingediend om vergoeding van kosten van rechtsbijstand in verband met een ontnemingsvordering. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, omdat de ontnemingszaak als onderdeel van de strafzaak werd beschouwd en de zaak niet was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. De verzoeker had in 2013 een gevangenisstraf van 180 dagen gekregen, waarvan 135 dagen voorwaardelijk, en had in 2015 de ontnemingsvordering verloren.

Het hof heeft het hoger beroep behandeld op 13 oktober 2016, waarbij de verzoeker, zijn advocaat mr. G.H. Fijma, en de advocaat-generaal mr. M. Bode aanwezig waren. De advocaat-generaal concludeerde tot afwijzing van het hoger beroep. Het hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek om vergoeding van kosten, maar kwam tot de conclusie dat de verzoeker niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn verzoek, omdat de zaak niet was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Het hof vernietigde de beschikking van de rechtbank en verklaarde de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek om vergoeding van kosten van rechtsbijstand in de ontnemingszaak en de kosten van afwikkeling van het beslag.

De beslissing van het hof benadrukt dat voor toekenning van een vergoeding op grond van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering vereist is dat de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Aangezien de verzoeker was veroordeeld tot een gevangenisstraf, was hij niet ontvankelijk in zijn verzoek om vergoeding van kosten.

Uitspraak

datum uitspraak 24 november 2016

GERECHTSHOF DEN HAAG

meervoudige raadkamer

BESCHIKKING

gewezen op het hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank De Haag van 29 maart 2016 op een verzoek-schrift, op grond van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering ingediend door:

[naam verzoeker],

geboren te [plaats] op [datum],
adres: [adres],
in deze zaak domicilie kiezende op het kantooradres van zijn advocaat aan de Huijgensstraat 2, 2515 BC Den Haag.
Procesgang
Verzoeker is bij arrest van dit gerechtshof van 26 juni 2013 met rolnummer 22-002025-12 ter zake van ‘valsheid in geschrift’ veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) dagen, waarvan 135 (honderdvijfendertig) dagen voorwaardelijk, met een
een proeftijd van 2 (twee) jaren.
Bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 7 juli 2015 is de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit de bij voormeld arrest van dit gerechtshof bewezenverklaarde ‘valsheid in geschrift’ afgewezen.
Verzoeker heeft vervolgens bij een op 6 oktober 2015 ter griffie van de rechtbank Den Haag ingekomen verzoek-schrift verzocht hem op de voet van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering een vergoeding toe te kennen van een bedrag van € 149,77 als vergoeding in verband met kosten van de afwikkeling van het beslag, een bedrag van € 1.000,52, als vergoeding voor de kosten van rechtsbij-stand in de procedure tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, te vermeerderen met een bedrag van
€ 550,- als vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand in verband met het opstellen, indienen en in raadkamer mondeling behandelen van het onderhavige verzoekschrift.
De rechtbank Den Haag heeft bij beschikking van 29 maart 2016 het verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering afgewezen. De rechtbank heeft daartoe overwogen –zakelijk weergegeven- dat, nu verdachte in de strafzaak ter zake van ‘valsheid in geschrift’ is ver-oordeeld tot een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf en de ontnemingszaak moet worden gezien als een onderdeel van de strafzaak, ‘de zaak’ niet is geëindigd met een beslissing die verzoeker recht geeft op toekenning van een schadevergoeding op de voet van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering.
Verzoeker heeft op 12 april 2016 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 29 maart 2016.
Het hof heeft het hoger beroep op 13 oktober 2016 in het openbaar in raadkamer behandeld. In raadkamer zijn gehoord de verzoeker, diens advocaat mr. G.H. Fijma en de advocaat-generaal mr. M. Bode.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van het hoger beroep.
Beoordeling van het hoger beroep
De beschikking waarvan beroep wordt vernietigd omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de eerste rechter.
Beoordeling van de beschikking waarvan beroep
Voorwaarde voor toekenning van een vergoeding ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering is dat ‘de zaak’ moet zijn geëindigd zonder oplegging van straf of maat-regel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, of –voor zover het betreft de kosten van rechtsbijstand gedurende de verzekering en de voorlopige hechtenis- is geëindigd met oplegging van straf of maatregel of met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, maar voor een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten.
In zijn arrest d.d. 8 mei 2001 (LJN: AB1509) heeft de Hoge Raad der Nederlanden bepaald dat de officier van justitie door het aanhangig maken van een vordering tot
oplegging van de in artikel 36e Sr bedoelde maatregel aan degene die in de hoofdzaak is veroordeeld niet een (afzonderlijke) zaak als bedoeld in art. 591a eerste en tweede lid, Sv, aanhangig maakt.
Nu de verzoeker in de strafzaak is veroordeeld tot een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf, is de zaak van de verzoeker niet geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Hieraan doet niet af, dat de verzoeker als veroordeelde zich –voorzien van rechtsbijstand- met succes bij de rechtbank tegen de vordering tot ontneming heeft verweerd.
Het voorgaande brengt mee dat verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het verzoek voor zover het strekt tot vergoeding van kosten voor rechtsbijstand in de ontnemingszaak. Voorts biedt artikel 591a Sv geen rechtsingang voor een vergoeding van kosten in verband met de afwikkeling van het beslag in de strafzaak, zodat het verzoek ook in zoverre niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Nu verzoeker niet-ontvankelijk wordt verklaard in het verzoek voor zover het betreft de vergoeding van kosten van rechtsbijstand in de ontnemingszaak en de kosten van afwikkeling van het beslag, dient verzoeker ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in het verzoek voor zover het betreft de vergoeding van kosten voor rechts-bijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure.
Uit het voorgaande volgt dat moet worden beslist als volgt.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep.
Verklaart de verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek.
Deze beschikking is gegeven door
mr. R.C.A. Duindam, voorzitter,
mr. B. van Walderveen en mr. H.C. Grootveld, leden,
in bijzijn van mr. E. Mulder, griffier,
en uitgesproken in het openbaar op 24 november 2016.
Deze beschikking is door de griffier en de voorzitter ondertekend.