ECLI:NL:GHDHA:2016:4390
Gerechtshof Den Haag
- Raadkamer
- R.C.A. Duindam
- B. van Walderveen
- H.C. Grootveld
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om vergoeding kosten rechtsbijstand in ontnemingszaak na veroordeling in strafzaak
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Den Haag van 29 maart 2016. De verzoeker, die eerder was veroordeeld voor valsheid in geschrift, had een verzoek ingediend om vergoeding van kosten van rechtsbijstand in verband met een ontnemingsvordering. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, omdat de ontnemingszaak als onderdeel van de strafzaak werd beschouwd en de zaak niet was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. De verzoeker had in 2013 een gevangenisstraf van 180 dagen gekregen, waarvan 135 dagen voorwaardelijk, en had in 2015 de ontnemingsvordering verloren.
Het hof heeft het hoger beroep behandeld op 13 oktober 2016, waarbij de verzoeker, zijn advocaat mr. G.H. Fijma, en de advocaat-generaal mr. M. Bode aanwezig waren. De advocaat-generaal concludeerde tot afwijzing van het hoger beroep. Het hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek om vergoeding van kosten, maar kwam tot de conclusie dat de verzoeker niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn verzoek, omdat de zaak niet was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Het hof vernietigde de beschikking van de rechtbank en verklaarde de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek om vergoeding van kosten van rechtsbijstand in de ontnemingszaak en de kosten van afwikkeling van het beslag.
De beslissing van het hof benadrukt dat voor toekenning van een vergoeding op grond van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering vereist is dat de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Aangezien de verzoeker was veroordeeld tot een gevangenisstraf, was hij niet ontvankelijk in zijn verzoek om vergoeding van kosten.