In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1975, werd beschuldigd van mishandeling van zijn toenmalige levensgezel. De tenlastelegging omvatte het geven van een kopstoot en meermalen slaan met de vuist tegen het hoofd van het slachtoffer op 5 juli 2013 te Rotterdam. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan 20 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren, met de voorwaarde dat bij niet-nakoming 10 dagen hechtenis kan worden opgelegd. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de mishandeling zoals ten laste gelegd, en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De strafmotivering was gebaseerd op de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij het hof ook rekening hield met eerdere veroordelingen van de verdachte.
De uitspraak benadrukt de schending van de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en de noodzaak van een passende straf. Het hof heeft de wettelijke voorschriften in acht genomen en de beslissing is genomen in het belang van de rechtsorde en de bescherming van de maatschappij.